dinsdag 10 april 2012

Therapie


Net als in het leven, zo filosofeerde ik tijdens het ramen lappen, bestaat er bij het schoonmaken een onderscheid tussen smoezelaars en poetsers. Terwijl de laatsten met een Brillo-sponsje de plinten reinigen en op hun knieƫn de vloer plegen te schrobben, maken de eersten zich er graag met een lauw lapje vanaf en schuiven de rest van de rommel onder het bed. (Ze weten vaak ook niet wat een Brillo-sponsje is.) Dan zijn er nog tussenfiguren die wel opruimen, maar niet schoonmaken - een verwarrende categorie voor zelfbenoemd psychologen.

Ook qua takenvoorkeur bestaan er allerlei variaties. Het is bijna onvoorstelbaar, maar er zijn mensen die erg houden van stofzuigen. In mijn eenvoudige schoonmaakclassificatie zijn dat de aanpakkers. Je weet wel, van die mensen met een immer opgewekt gemoed. Wassen (zowel kleren als servies) is meer voor de pragmatici onder ons. Ik heb zelf een zwak voor strijken, hetgeen duidt op een lichte manie voor orde en netheid. Keurig gevouwen stapeltjes maken van een warrige wasmand is immers de droom van iedere controlefreak.

Kort geleden, toen ik nog in een studentenhuis woonde, was ik niet alleen huisoudste maar ook de meest schoonmaakgerichte bewoner. Dat was deels omdat het huis heel oud en een beetje smoezelig was, maar ook omdat ik wel opknap van middagje tegels schrobben. ‘Ik maak gewoon graag schoon als ik me niet goed voel,’ prevelde ik eens beschaamd tegen mijn benedenbuurman, die muzikant was van beroep en mij recentelijk had toevertrouwd zijn handdoek eens per maand te wassen. ‘Weet ik toch,’ sprak hij troostend, ‘we hebben allemaal wel wat.’