donderdag 19 augustus 2010

Geheim


Ik heb geen broers of zussen, maar ik had iets veel beters: een nichtje uit IJmuiden dat elke vakantie kwam logeren. Het nichtje was vijf jaar ouder dan ik en benaderde in mijn ogen de perfectie, ik wilde het liefste precies zo zijn als zij. Ik wilde dan ook alles doen wat zij deed, met als enige uitzondering het drinken van tomatensap, wat ik nog steeds erg vies vind. De week voordat ze zou arriveren deed ik geen oog dicht van de spanning.

Mijn nichtje was auteur van een imposante reeks dagboeken die ze minutieus bijhield sinds ze schrijven kon, of in ieder geval zolang ik me kon herinneren. Deze notitieboeken werden opgesierd met toffeepapiertjes, kassabonnen en andere herinneringen en waren uiteraard streng verboden terrein. Zo nu en dan –bij hoge uitzondering en waarschijnlijk omdat ik zo zat te zeuren- werd mij toegestaan een onbeduidende passage van het geschrevene in te zien. ‘Van hier,’ wees mijn nichtje dan aan, ‘tot hier mag je lezen.’ De omringende stukken dekte ze zorgvuldig af met haar handen.

Hoewel ik natuurlijk stierf van nieuwsgierigheid, durfde ik niet stiekem in de dagboeken te kijken, ik vreesde mijn nichtje’s toorn meer dan alles. Uit wanhoop begon ik elke vakantie zelf met schrijven, maar ik hield het nooit langer dan een paar weken vol. ‘Als je doodgaat, wie erft dan je dagboeken?’ vroeg ik op een dag hoopvol aan mijn aanbeden nicht. Desnoods was ik bereid een leven lang te wachten. ‘Niemand,’ antwoordde ze toen onverstoorbaar. ‘Ze worden vernietigd, mijn moeder heeft het beloofd.’

‘Oh,’ zei ik teleurgesteld.

zaterdag 7 augustus 2010

Overwinning

Mijn meest levendige herinneringen aan de middelbare school hebben te maken met gymnastiek, ofwel Lichamelijke Opvoeding, zoals dat op het lesrooster heette. Gelukkig kom ik tegenwoordig zelden tot nooit in een gymzaal, behalve soms als ik ga stemmen. Eén teug van die bedompte lucht van leer, zweetsokken en plastic matten is genoeg om oude trauma’s te doen herleven. In retrospectief komt het me nog surreeeler voor dan destijds: een stel opgeschoten pubers dat moet klauteren in rekken, zwaaien aan ringen en springen op trampolines, het lijkt wel bedacht door een of andere waanzinnige. Om nog maar te zwijgen over idiote opgaven als de zogenaamde coopertest – daarvan weten we het tenminste zeker, die is verzonnen door meneer Cooper. Tijdens de koude oorlog ontwikkelde hij de test om Amerikaanse astronauten te drillen, en daar lijdt de Nederlandse tiener nu nog onder.

Naast onze zeer respectabele school lag een immens sportveld ter grootte van een bescheiden voetbalstadion, waar wij die coopertest eens per jaar moesten afleggen. Je mocht naar dat heilige gras buiten de gymles geen vinger uitsteken, dan werd je geheid teruggefloten door de dienstdoende concierge. Het veld was uitsluitend bedoeld om ons te bekwamen in nobele sportkunsten, zoals bijvoorbeeld het discus- en speerwerpen. Zo’n topzware frisbee heb ik zelf nooit verder weten te slingeren dan pakweg een halve meter. Het doet denken aan klassiek filosofisch probleem: wierp ik de discus of wierp de discus mij? Tot op de dag van vandaag vraag ik me af waar dat in godsnaam allemaal goed voor is geweest – ik heb deze latent aanwezige kennis later nooit ergens voor kunnen gebruiken. Wellicht in de toekomst nog eens, als we door een nucleaire oorlog worden teruggeworpen in de oertijd. Vooralsnog neem ik aan dat het speerwerpen met name appelleert aan de primaire driften van gymdocenten.

Mijn allergrootste vijand was echter De Bok. De angst die dat monsterlijke leren geval op vier poten mij inboezemde was ongeevenaard. De gymleraar, die zich daar helemaal niets bij voor kon stellen en zelf waarschijnlijk gymleraar was geworden omdat hij zo’n begenadigd bokspringer was, probeerde mij goedschiks en kwaadschiks over het wanstaltige apparaat te krijgen. ‘Het zal een echte overwinning voor je zijn,’ orakelde hij lispelend, ‘anders zul je altijd bijven terugblikken op een nederlaag.’ En ik moet zeggen, toen hij me na vier jaar eindelijk zo ver had gekregen een poging te wagen, bleek hij nog gelijk te hebben ook. Ik kukelde van de aanloopplank regelrecht op de grond, verzwikte een enkel en hoefde negen prachtige maanden niet te gymastieken. Het was één van de mooiste dagen uit mijn schoolcarrière.

donderdag 5 augustus 2010

Zwemangst

Het zeewater aan de Zuiditaliaanse kust is glashelder. En zou je dus verwachten dat men daar en masse lekker een stukje in gaat zwemmen. Maar nee. Soms zie je iemand tot de knieën in het water staan, een beetje turend naar de horizon met een blik op oneindig, of een krant lezend. Een stukje lopen door de branding, dat kan ook. Heel populair is op heuphoogte door het water waden, het schijnt dat dat enorm helpt tegen cellulitis, en je wordt er nog bruin van ook. Maar echt zwemmen is niet in trek. En dat komt niet, zoals je wellicht zou verwachten, doordat men rekening houdt met eventuele illegale radioactieve lozingen.

Het Italiaanse equivalent van de Privé bevestigde deze week: 43% van de bevolking zwemt niet of niet goed. Letterlijk stond er: nuota in modo approssimativo. Voor wie nog nooit een Italiaan op de approximatieve manier heeft zien zwemmen, dat gaat als volgt. Met serieus gezicht wordt een prachtige duik uitgevoerd. Daarna volgen twee met veel misbaar uitgevoerde crawlslagen, vergezeld van luidruchtig spartelwerk met de voeten, waarna de sportieveling naar lucht happend en met trots gezicht weer boven water verschijnt. Wie vertelt dat je in Nederland niet één, maar zelfs meerdere diploma’s voor zwemmen kunt behalen, wordt ongelovig aangekeken. Grapje zeker.

Maar goed. Het is hierdoor wel altijd lekker rustig in de Calabrese zwemwateren. Je hoort niets dan golven, en krekels. Met een beetje pech ook een familielid dat driftig in de branding staat te roepen dat je levensgevaarlijk bezig bent door zo ver uit de kust te gaan. En om half 12 is het definitief gedaan met de rust, als de animatori hun opwachting maken. ‘Goedemorgen allemaal,’ schalt er over het water, ‘Vanmiddag om vier uur passeert de processie van de Madonna Greca de kerk van Santa Cristina. U bent allen van harte uitgenodigd om te komen. Maar nu eerst… balli di gruppoooooo!’ Een gezellige zomerhit wordt opgezet. Meteen stormt het halve strand het water in. Dansen in zee, dat kan dan weer wel.

dinsdag 3 augustus 2010

(Be)rusten

Warm. De zomers zijn erg warm in Capo Rizzuto. De afgelopen vijftien jaar heeft het in augustus één keer geregend, en dat was een heel slechte zomer, daar wordt nu nog over gepraat. De hitte maakt de mensen berustend. Elk jaar wordt midden in de nacht een grote vrachtwagen met landbouwgif uitgereden over de vakantiekolonie Santa Cristina, de zogenaamde disinfestazione tegen insecten. Het klinkt feestelijk, maar dat is het allerminst. Ik bewaar niet al te beste herinneringen aan de nacht dat ik wakker werd in een wolk van pesticiden, en mijn toevlucht moest zoeken tot het strand. Vinden jullie dat nou niet zorgelijk, vroegen we daarna aan de buren, al dat gif, er zijn hier veel gezinnen met kleine kindjes. ‘Ah nee, dat is juist goed, dat is tegen de muggen,’ wordt dan gezegd. Over gezondheidsrisico's haalt men de schouders op. Je drukmaken over het milieu is al helemaal niet aan de orde. In de haven van Crotone, twintig kilometer verderop, ligt al jaren een chemische fabriek te verroesten, ook nog nooit iemand over gehoord. Ik stel me Noord-Afrika een beetje zo voor. De zon staat ‘s avonds laag, het licht is roze. Op een droog veld voetballen jongens alsof hun leven er vanaf hangt. Langs de kant staan bloeiende oleanders.

En wat zou je je ook druk maken over vervuiling. Eten, dat is pas echt belangrijk. Ik begin steeds meer te vermoeden dat de zee voor Zuiditalianen alleen maar een alibi is om 16 uur per dag met eten bezig te zijn, het strand zelf is bijzaak. Hoewel mooi bruin worden ook hoog op de agenda staat. ‘Weet je wat jij moet doen,’ zei mijn neef laatst bloedserieus, ‘je moet van tevoren een paar keer naar de zonnebank gaan, en als je dan hier weekje komt dan ben je daarna prachtig bruin. Anders houdt de kleur niet, je moet dat langzaam opbouwen.’ Ik beloofde hem dat ik er over na zou denken. De neef heet Giuseppe, Jozef dus eigenlijk, een mooie Italiaanse naam. Maar het kan nog veel mooier. Onze buurman gaat door het leven als Salvatore, wat inderdaad zoiets als ‘Verlosser’ betekent. De vrouw van Salvatore is een traditionele echtgenote. Zij gaat dagelijks een uurtje naar het strand in de ochtend en dan snel weer terug naar huis om te koken voor man en kinderen. Tijdens het eten en op het strand wordt er ook eigenlijk bijna uitsluitend gepraat over eten. Je zou het niet zeggen, maar de bereiding van courgette biedt mogelijkheid tot urenlange discussies.

Na het middageten is het tijd voor de riposo. Riposare betekent eigenlijk rusten, en meestal is dat slapen, maar niet noodzakelijkerwijs. In Nederland rust je niet. Ja, als je dood bent misschien (‘rust zacht’). Bij leven ben je of ergens mee bezig, of je slaapt, niet iets vaags daar tussenin. In het zuiden is men niet zo druk bezig, over het algemeen. Behalve met eten natuurlijk, en daar word je ook moe van. Anna, de moeder van Giuseppe, kookt als het moet voor een weeshuis, dus altijd veel teveel. Ze kookte ook jarenlang voor de armen in Cosenza. Onder het eten wordt besproken welke soorten vis er lekker zijn bij couscous, want ook de buitenlandse keuken arriveert langzaam maar zeker. Dan gaat het nog even over een oude kennis, die een dochter heeft verloren, en toen een neef, allebei een ongeluk met de motorino in Rome. Veel gaat in dialect, maar de grote lijn is duidelijk. Hij is sfortunato geweest, onfortuinlijk. ‘Ja,’ verzucht Anna, ‘laten we nostro signore bedanken dat hij ons heeft behoed voor dit soort rampen.’ Iedereen kijkt loom voor zich uit. ‘Wie wil er koffie,’ vraagt de man van Anna. Een hondje hapt lusteloos naar een vlieg.

Tijd om te rusten.