zaterdag 29 januari 2011

Aart

Op een groen geschilderd bankje bij de bushalte zat Aart. Hij zat daar al zo lang ik me kon herinneren van negen tot zes, en rookte zware shag. Daarbij rochelde hij van tijd tot tijd onrustbarend. Aart woonde in een woongroep die naast onze school stond. ‘Voor mensen die niet goed voor zichzelf kunnen zorgen,’ zei mijn moeder. ‘Voor gekken,’ zeiden we in de klas.

Gek of niet, overdag mochten de onzelfstandig wonenden zonder begeleiding de straat op. En dat deed Aart dan ook. Hij was bovengemiddeld lang en liep met gebogen rug, het leek wel een hoepel. Al decennia had hij dezelfde kleren aan, een bruine broek met blauw jasje. Boven zijn grauw ingevallen gezicht krulde een bos pluizig haar in een soort tijdloos afrokapsel.

Onder zijn medebewoners was een mevrouw met een rollator die elke dag naar het café op de hoek liep, om daar glaasjes advocaat te drinken. En een jongeman die Philip heette en vooral berucht was bij de plaatselijke middenstand (omdat hij eindeloos door bleef ouwehoeren tegen het personeel) en bij meisjes in de puberteit (omdat hij ook graag met jonge meisjes praatte).

Met Aart was het tegendeel aan de hand. Aart praatte namelijk met niemand. Hij rookte. Op een bepaald moment in de jaren tachtig had hij zich het bankje bij de halte van lijn 54 toegeëigend, en daar zat hij berustend te wachten. De buschauffeur kende hem en stopte dus niet. Weer of geen weer, het vertrouwde gerochel van Aart klonk altijd van achter de grote eikenboom vandaan.

Op een dag zat Aart niet meer op zijn bankje. Was hij dood? Overgeplaatst naar een ander tehuis? Of toch maar eens ingestapt richting Woudenberg? Ik hoop het laatste.

zaterdag 22 januari 2011

Andijvie


Toen ik vier werd, kreeg ik van mijn vader een konijn. Zwart met wit. Hij timmerde er ook een ren voor, waar hij drie zonnige zaterdagmiddagen mee in de weer was. Mijn moeder was niet erg gecharmeerd van de gezinsuitbreiding, want een dier hoort niet in een hok, vond ze. Wellicht om het beest een beetje te troosten gaf ze hem uitsluitend exquise hapjes. Heel lang heb ik niet geweten dat mensen ook andijvie kunnen eten, dat ging bij ons altijd regelrecht naar het konijnenhok. Net als wortels, trouwens. Op dit krachtvoer-dieet bereikte het konijn de recordleeftijd van vijftien jaar.

Ook kreeg hij zo nu en dan een zogenaamde knabbelstok. Deze knabbelstok plachtten wij af te nemen bij de dierenwinkel op de hoek, sinds jaar en dag gerund door een aardige blonde kerel met de naam Dirk. (‘Leeft-ie nou nóg?’ vroeg Dirk elke keer stomverbaasd.) In de dierenwinkel was veel te zien. Dit was allemaal voordat de slangen en de baardagamen hun intrede deden in het Hollandse huishouden. Destijds waren er vooral klassieke hamsters, konijntjes, vissen en vogeltjes te vinden. In de geurcocktail van cavia en hondenbrokjes zat ik er urenlang met mijn neus tegen een van de acquaria geplakt.

De ren van mijn vader, bleek al snel, was niet zo degelijk als wij dachten. Zo nu en dan ontsnapte het konijn, dat natuurlijk ook wel eens een avontuurtje wilde. Hij liep nooit echt weg, maar verschanste zich in de buurtuin. Daar had hij het reuze naar zijn zin. Het was dan ook een grasveld van olympische afmetingen met diepe borders. Om nooit nader gespecificeerde redenen durfde mijn moeder het dier niet op te pakken, en -het moet gezegd- ik was ook vrij onhandig. In zo'n situatie werd mijn vader op zijn werk gebeld. Hij sprong dan meteen in de auto om de crisis te bezweren. Ik zie hem nog met onze bejaarde buurman achter het konijn aan hollen. In pak.

zondag 16 januari 2011

Magisch

De Efteling. Wie is er niet groot mee geworden? Denk eens terug aan de goede dagen dat we het uitkraaiden van plezier als we het zevende geitje in de klok ontwaarden en van zingende paddenstoel naar zingende paddenstoel renden. Mijn moeder wilde altijd heel lang kijken naar de rode schoentjes, maar dat was eigenlijk niet zo spectaculair. Nee, dan de grote groene draak! Die rook ook altijd een beetje naar verbrand rubber. Heel spannend was dat.

Maar het allerbeste en allermooiste van het sprookjesbos vond ik de Indische waterlelies, gebaseerd op een verder totaal onbekend sprookje van de hand van koningin Fabiola (wist u het?). Vroeger was de stem die het verhaal vertelde van Fabiola zelf, tegenwoordig is het Paul de Leeuw (oh gruwel) met zijn lijmstem. Op zich niet zo erg, het verhaal was toch altijd al volkomen onduidelijk. Iets met een heks, en een vloek, en sterren, of zo.

In ieder geval. Als het nacht was, gingen de betoverde waterlelies open en dan dansten daar een soort van elfjes in. Ze dansten op een heel koddig doch pakkend deuntje dat ook nu nog zijn emotionele uitwerking op mij niet mist. Zelfs nu op een filmpje vind ik het nog mooi om te zien, ook al valt ineens op dat de popjes houterig bewegen en de ganzen niet helemaal in de maat deinen. Het blijft magisch. Jammer dat het maar twee minuten duurt.


zaterdag 8 januari 2011

Carrière

Toen ik me eens in een existentiële crisis bevond, besloot ik vat op de zaak te krijgen door een zogenaamde loopbaanoriëntatiecursus te volgen. Tijdens zo’n cursus word je gedwongen om doorwrochte vragenlijsten in te vullen, iets waar ieder weldenkend mens normaal gesproken onderuit probeert te komen. "Geef aan in welke mate u genoemde waarden in uw werk wilt terugvinden: macht - dichtbij de natuur - nadenken over de zin van het leven." Moeizaam. Het invullen van de lijsten duurde een dag.

Op de tweede dag mocht je praten over wat je wilde worden toen je klein was, dat leek me nog wel leuk. Er waren helaas geen mannen bij, die willen natuurlijk niet abstract ouwehoeren over hun jeugdtrauma's en onbenutte competentiepotentieel. Geen brandweermannen of politiedromen dus. Nee, de meisjes in mijn groep hadden altijd juf willen worden. Of dierenverzorgster of banketbakker.

Natuurlijk bestaan er kinderen die als kleuter al kraaien dat ze later gaan leren voor dokter, en dat dan ook echt doen. Laat ik het maar meteen zeggen, ik was niet zo’n kind. Eigenlijk wilde ik altijd gewoon het liefste zestien zijn, maar toen ik dat eenmaal was geworden bleek het toch niet zaligmakend.

Wellicht kwam dit gebrek aan inspiratie doordat er maar weinig concrete beroepen in mijn omgeving te bespeuren waren. De vaders van de vriendinnetjes van de chique school die ik bezocht waren Afwezige Mannen in driedelig grijs met een dure auto en een dure bril. Van de meesten weet ik nog steeds niet wat ze eigenlijk doen. Hoewel, er was een tandarts bij, dat was weliswaar concreet maar doodeng.

Dit alles bracht mij een beetje in een lastig parket bij de loopbaancursus. Ongemakkelijk schoof ik op mijn stoel heen en weer. Toe maar,’ zei de aardige mevrouw van de cursus bemoedigend. ‘Prinses,’ fluisterde ik uiteindelijk blozend, ‘ik wilde prinses worden.’

Eigenlijk nog steeds.