donderdag 28 januari 2010

Coupe d'Afrique (2)

Gisteren was het dan eindelijk zover: Algerije in de halve finale van de Coupe d’Afrique. Wie zich afvraagt sinds wanneer ik mij interesseer voor Afrikaans voetbal, verwijs ik graag naar mijn vorige column. Ik arriveerde gelukkig net op tijd bij Julia’s minnaar om de eerste minuten te kunnen zien, en had een paar zakken chips meegenomen omdat ik inmiddels had geleerd dat je dat blijkbaar doet als je naar voetbal gaat kijken. De Algerijnse mannen waren ditmaal ook beter voorbereid op onze komst: ze hadden zowaar een appeltaartje meegebracht, en we moesten ook absoluut samen op de enige bank van de kamer gaan zitten, terwijl zij nederig plaatsnamen op de aanwezige bijzettafeltjes.

De tegenstander was Egypte en dat was niet mis, als ik Julia moest geloven is er heel wat haat en nijd tussen Egypte en Algerije. Aangezien er grote groepen van beiden in Marseille wonen, beloofde het in de stad een spannende avond te worden. De autoriteiten hadden zich duidelijk op het ergste voorbereid. Op de heenweg was ik een politiemacht gepasseerd van maarliefst een vijftigtal (!) ME busjes opgesteld rondom de oude haven, met nog een twintigtal motoren eromheen. Julia had zo haar twijfels over hoe gerechtvaardigd het precies was dat een hele gemeenschap moest opdraaien voor een stel ongeregelde afrikanen. Verder waren een aantal televisiebusjes gearriveerd, die duidelijk hoopten op een boel gedonder.

Inderdaad werd het nogal een slagveld, niet alleen in Marseille maar ook op het voetbalveld zelf. De klassieker Nederland-Duitsland is hierbij vergeleken het toppunt van beschaving. Om de halve minuut lag er iemand op de grond te kronkelen met een of andere blessure en met enige regelmaat werden spelers op brancards afgevoerd. Ook de rode en gele kaarten vlogen je om de oren. Toen de Egyptenaren uiteindelijk een doelpunt maakten, gooiden ze zich tot mijn grote verbazing allemaal spontaan met het voorhoofd en platte handen op de grond om Allah te danken. Zo’n dramatische teraardewerping heeft toch een hele andere impact dan een kruisje slaan. Ook op Allah waarschijnlijk, want Algerije is niet door naar de finale. 4-0. Tot nader order is dit dan ook het laatste bericht over sport.

maandag 25 januari 2010

Coupe d'Afrique

Natuurlijk zou ik gaan studeren in Aix-en-Provence, en dat zou dan allemaal verfijnd en schattig zijn en daar zou ik heel beschaafd Frans gaan leren. Maar in afwachting van een huisje met lichtblauwe deur en dito luikjes logeer ik in Marseille bij Julia. Julia is een Duitse architecte die ik ken uit Rome, waar ze ook al blijk gaf van een grote voorkeur voor het onconventionele. Ongevoelig voor iedere vorm van lavendel-charme, vindt ze Aix dan ook maar saai. Julia’s laatste amoureuze verovering is een Algerijnse snackbareigenaar, die een onderkomen heeft pal aan de haven. En omdat, voor mensen die dat niet weten (schande!) momenteel de Coupe d’Afrique wordt gespeeld in Angola, gingen wij op zondagavond gezellig voetbal kijken bij haar Algerijnse vriend.

Zo kwam het dus, dat ik met acht Algerijnse mannen voor het eerst van mijn leven een voetbalwedstrijd heb uitgezeten. Vergeleken bij Europese teams die ik lauw achter een bal aan heb zien hollen het Afrikaanse voetbal gelukkig wat interessanter. De tegenstander van Algerije in de kwartfinale was Ivoorkust, en ik geef toe dat voetballende zwarte mannen inderdaad mooi zijn om naar te kijken. Maar niet alleen vanuit esthetisch oogpunt was het leuk. Er werden doelpunten gemaakt, bijna-doelpunten, er raakten in de laatste tien minuten drie mensen ernstig geblesseerd, compleet met bloedspetters en drukverbanden, en het was een enorm lawaai met allemaal zingende en dansende supporters (en nee, dan heb ik het niet over mannen met een bierbuik die af en toe een a-ritmische dreun geven op een bovenmaatse trommel). Kortom, er gebeurde tenminste iets.

De Algerijnse mannen die naast ons zaten, waren niet zo uitgelaten maar juist zeer bijzonder respectvol. Wat fijn was, omdat ik mijn mond niet open hoefde te doen, daar werd in ieder geval niet op gerekend. Ze keken af en toe even heel schuchter onze kant op, en daar bleef het dan bij. Misschien is er toch wel wat voor te zeggen, de Arabische aanpak. Verder verschilden ze niet zoveel van mannen die waar dan ook ter wereld voetbal kijken, het is een troostrijke gedachte dat deze nobele sport ons allen verenigt. Toen Algerije inderdaad won, brak de pleuris natuurlijk uit en werd de Canabière geheel onbegaanbaar door enorme hordes feestende immigranten die met gekleurde fakkels Marseille onveilig maakten. Gelukkig escorteerden de Algerijnse gentlemen ons tot aan de voordeur. En aangezien onze aanwezigheid blijkbaar geluk bracht, zijn wij ook voor de halve finale uitgenodigd om als mascotte aanwezig te zijn. Ik haal de vlag alvast in huis.

http://www.coupedafrique.com/

vrijdag 15 januari 2010

Charmant


Onlangs was ik op een bijeenkomst in Nederland waar buitenlanders spraken over een Italiaans onderwerp. Het ging over futurisme, dus al meteen een beetje vaag. Een Amerikaan met een grote gele (futuristische?) strik opende vol citaten opgelezen in tenenkrommend Italiaans. Iedereen keek daarbij licht beschaamd naar de grond. Ondertussen ging het struikelen maar door, het leek wel alsof hij het liefst het hele boek had willen voordragen. Het probleem met Amerikanen die op Italiaanse les zitten, is dat ze het in theorie wel kunnen leren, maar dat dat zware complicaties voor de intonatie meebrengt. Het omgekeerde (een Engelssprekende Italiaan) is ook vervelend, maar gelukkig zie je dat alleen gebeuren in uiterste noodzaak; zodra de mogelijkheid zich voordoet wordt het gesprek meteen weer gezellig in de Moedertaal voortgezet. Dat terwijl de Amerikaan steeds weer indruk zal proberen te maken met zijn verkeerde klemtonen. En dat is best wel droevig.

Italianen die Engels spreken zijn minder storend – maar daarom niet minder genant – omdat je direct naar de slaapmodus kunt overschakelen, want de moeite van het luisteren kun je je bij voorbaat besparen. Ik herinner me een memorabele lezing van Claudio Magris in het Academiegebouw van de Universiteit, waar iedereen erg naar had uitgezien. Het ging over taal en recht en zat dus bomvol met juristen en rechtsfilosofen; het zou kortom de gloriedag moeten worden van de vakgroep Italiaans. Jammer alleen dat de langverwachte opperfilosoof na zijn welkomstzin volkomen onverstaanbaar was (en dat ook bleef). Af en toe kon je een flard opvangen van een zin, of van een woord, maar over de gehele linie waren het de meest dramatische anderhalf uur die de faculteit letteren ooit moet hebben meegemaakt.

Magris las overigens ook alles voor, maar dat is min of meer normaal. Tenminste, met name wat jongere Italianen zijn gewend hun zeer complexe verhaal van een blaadje op te ratelen omdat presentatievaardigheden niet in hun pakket voorkomen of hen dat blijkbaar is geleerd dat dat goed overkomt. En dat terwijl hun grijze professoren (die absoluut niet tegengesproken mogen worden) eigenlijk altijd maar wat uit het hoofd staan te fantaseren, nou ja, alleen als het in het Italiaans kan dus. Het is ook echt niet de bedoeling dat je vragen gaat stellen na afloop, al is daar in theorie wel gelegenheid voor. Wat wel mag is een (lang) verhaal houden over jouw persoonlijke opinie, mits de spreker uitgebreid wordt gecomplimenteerd met zijn lumineuze exposé. Op een echte vraag is men in het algemeen niet voorbereid, dus een daadwerkelijk antwoord kun je ook absoluut vergeten. Dit tot grote frustratie van (bijvoorbeeld) veel Amerikanen, die het juist graag bondig houden en dus een korte zin met een vraagteken erg op prijs stellen en niet weten wat ze aanmoeten met zo’n lofrede, waar je, au fond inderdaad niet veel mee kunt.

Maar charmant is het wel natuurlijk.

vrijdag 8 januari 2010

Theorie


Inmiddels heb ik de leeftijd des onderscheids bereikt, wat wil zeggen, niet alleen de leeftijd waarop de winnaars en de verliezers identificeerbaar worden en men naarstig op zoek gaat naar een baan, waarop de samenwonenden beginnen af te drijven van de eeuwige studenten, maar ook waarop het begint op te vallen als je nog met de trein reist. U voelt het al. Het gaat om rijles. Het zal u geenszins verbazen dat het mij tot voor kort onvoorstelbaar leek dat ik in staat zou zijn om een gemotoriseerd voertuig te besturen. Het fietsen was ook al geen succes, ik weigerde pertinent mijn zijwieltjes af te staan en zat op mijn twaalfde nog steeds achterop. Hier dan meteen gedemonstreerd de effecten van de anti-autoritaire opvoeding, alwaar de kinderen de gevolgen dragen van hun eigen keuzes. Maar goed. Een auto heeft vier wielen, sprak ik mijzelf streng toe, geen twee, en je bent vijfentwintig, en straks sta je je halve leven in de vrieskou bij een bushalte.

Godzijdank is in Nederland het eerste dat je moet halen je theorie, een onderdeel waar ik geen moeilijkheden verwachtte. Toch schrok ik enigszins van het lijvige boekwerk; 250 bladzijden schoon aan de haak. Dat leek me wel wat overdreven, al is het dan in het belang van de verkeersveiligheid. Wat je je tenslotte voorstelt is een kort en bondig werkje met regels en verkeersborden, niet een gemankeerd deel van oorlog en vrede in hoogdravend proza. In het eerste hoofdstuk werd al meteen gefilosofeerd: ‘het verkeer zal als een persoonlijke relatie moeten functioneren: het is geven en nemen.’ Dat leek mij een nogal hoog psychologisch niveau voor de gemiddelde VMBO-er. Maar verderop werd de auteur pas echt meegesleept door zijn literarire aspiraties. Ik las: ‘U ziet hoe hard u rijdt aan de snelheidmeter en een de bomen die voorbijflitsen. U hoort het aan de wind die langs de auto suist, aan de regen die tegen de ruiten slaat en aan het motorgeluid. U voelt het aan de vering en de trillingen van de auto.’ Jaja.

Ook wordt de aankomende verkeersdeelnemer op het hart gedrukt om emoties onder controle te houden tijdens het rijden. ‘Natuurlijk zijn gevoelens belangrijk, want dan weet u dat u leeft. Het wegverkeer vraagt echter permanent om nuchtere, verstandelijke beslissingen.’ Zo was daar dan ook de stelregel: ‘U laat een trein altijd voor gaan’ (Curieus, vindt u niet?). Verder wordt de beginnende rijder geadviseerd om op alles voorbereid te zijn: ‘Het is handig als u zelf in staat bent kleine storingen te verhelpen’ meteen gevolgd door de aansporing: ‘Probeer zelf eens een wiel te verwisselen.’ Het idee dat ik – die tot voor kort altijd mijn fietsbanden liet oppompen door de fietsenmaker – zelf gewoon eens zou proberen een wiel te verwisselen bezorgde mij zo’n lachstuip dat ik het boek even moest laten liggen voor de volgende dag.

Tijdens het uiteindelijke examen bleven de gevreesde open vragen over gevoelens tijdens het rijden gelukkig uit. Maar ook daar was genoeg te lachen. Veel examenvragen bleken te eindigden met ‘Mag dat?’ Ik was geloof ik de alleroudste onder de aanwezigen, en de enige uit de Rembo en Rembo generatie die dat heel erg grappig vond. Een willekeurige voorbeeldvraag: ‘Wat doet u als uw auto te water is geraakt? A) U probeert meteen de auto te verlaten of B) U wacht tot de auto helemaal onder water is verdwenen.’ Naast mij zat een meisje dat dat helemaal niet zo lollig, en zelfs erg moeilijk vond. Ze stootte af en toe een soort kreet uit, het waren nauwelijks zinnen te noemen. Ik begreep dus wel dat ze niet geslaagd was, en ze keek er ronduit vijandig bij. Iets van ‘Klotuh, godvurdommuh, moehluk’ kwam uit haar linkermondhoek donderen. Troost uit het lesboek: u weet weer dat u leeft!