zondag 27 februari 2011

Blij

‘Telefoon voor je,’ zei mijn moeder op een dag in de jaren negentig. ‘Marieke.’ Dat was interessant, want Marieke had mij nog nooit ergens voor gebeld. Ze zat bij me in de klas, maar ze had Grieks en ik Latijn, zij Duits en ik Frans, zij aardrijkskunde en ik economie. Voor zover ik wist hoefden we niet samen een werkstuk te maken. Verwachtingsvol nam ik dus de hoorn op. ‘Ja hoi,’ zei Marieke, ‘misschien een beetje gek. Maar ik bel je, omdat ik je stukje in de schoolkrant heb gelezen.’ ‘Ah?’ ‘Ik vond het heel grappig,’ ging ze verder, ‘en ik dacht, als je zin hebt, kunnen we samen in de redactie gaan. ‘

Aldus geschiedde. We gingen verder als beste vriendinnen, zoals dat toen heette, en redden de schoolkrant, een noodlijdend instituut, van een gewisse dood. We pasten samen op, gingen samen op schoolreis en werden verliefd op dezelfde jongen. We zagen samen een ontzagwekkende hoeveelheid kunst en verknipten de Vogue Italia voor wazige artistieke doeleinden. Ook werden Marieke en ik vaak erg dronken, zo dronken als ik later nooit meer ben geweest. Er waren lange avonden waarop we gevloerd waren door de drank (althans ik), ondertussen roepend dat we echt hoognodig zuivel moesten eten om weer nuchter te worden.

Later verhuisde Marieke naar Amsterdam. Bij haar hospita in de Rivierenbuurt kreeg het begrip "op kamers" context en gingen we voor het eerst naar de Escape (‘Zitten daar nou mensen te snuiven...? Neeeee, dat kan gewoon niet waar zijn...’). Toen volgde een lange periode van stilte waarin we allebei heel verschillende dingen deden. Na vier jaar kwam ze logeren in Rome. In de Villa Borghese bleek dat Marieke de mythologie nog altijd beter paraat had dan ik. Dat er nog steeds een potje handcrème meeging. En dat we ook nog fijn ruzie konden maken over wie de fles met water dragen moest.

‘Weet je, dat je eigenlijk helemaal niet veranderd bent?’ vroeg Marieke toen we later over het Piazza di Spagna liepen.

Van sommige mensen ben je gewoon ontzettend blij dat ze bestaan.

zaterdag 19 februari 2011

Lief

Mijn eerste vriendje heette Ivo en hij speelde gitaar. Het was een godswonder dat Ivo mij zag staan, want hij was echt heel populair, terwijl ik een beetje onderaan de sociale pikorde bungelde met mijn schoolkrant en Nana Mouskouri bril. Toen ik voor de eerste keer zoende met Ivo was het net alsof de grond wegzakte en de wereld wegviel. Zonder Ivo leek het allemaal nergens op. Heel veel lange koude winteravonden lagen we samen op de bank, en rond half vijf fietste hij me dan weer naar huis.

Het zwijgzame mannenhuishouden van mijn geliefde was wel even schrikken na de gebloemde kopjes thee waar ik tenslotte aan gewend was. Ik leerde allemaal nieuwe dingen, zoals het verschil tussen een Honda CRX en een Honda Prelude en dat een gitaar zes snaren heeft maar soms ook acht of twaalf. Ik leerde wie Jimi Hendrix was en waarom hij belangrijk is. Dat bier ook per krat wordt verkocht en dat Indisch eten heel lekker is.

Een dag zonder Ivo was een dag niet geleefd. Ik maakte de inschattingsfout een week –alleen- naar mijn vader in Verona te gaan. Dat zou te overbruggen zijn, dachten we. De eerste dag huilde ik bij het ontbijt. De tweede dag bij het ontbijt en bij het middageten. Op de derde ochtend in tranen zuchtte mijn vader diep en sprak ‘neem die jongen de volgende keer maar mee.’ Vervolgens stapte hij hoofdschuddend in de auto, annuleerde mijn vlucht en reed me helemaal terug naar Nederland. Onderweg voelde ik me iedere minuut blijer, als een bloempje dat in het water is gezet.

Dat was een lieve tijd.