zaterdag 26 november 2011

Klein drama

Een oudere heer met een baard klopte op de deur van mijn kamer. Het was vrijdagmiddag, en de meeste van mijn collegae waren naar een langdurige lezing. ‘Weet u iets van die kast?!’ riep hij me toe. Ik knipperde met mijn ogen. ‘Kast?’ ‘Ja!’ vervolgde hij ontdaan, ‘mijn kast, mijn kast, die hier op de gang stond, met mijn archief, is helemaal door de war gemaakt.’ ‘Ik loop even met u mee,’ zei ik, ‘dat praat wat makkelijker.’

Op de gang stond inderdaad een geopende kast omringd door bergen papier. ‘Dit hier,’ sprak de man duidelijk bewogen, ‘is mijn archief, en dat ligt nu zomaar op de grond, het is een schande, ik schrik ervan, ik wil weten wie er verantwoordelijk voor is, ik kan gewoon mijn ogen niet geloven.’ ‘Ja,’ beaamde ik, ‘dat ziet er inderdaad niet goed uit. Helaas heb ik geen idee wie er in uw archief heeft gerommeld. Mag ik misschien vragen wie u bent?’

De bebaarde meneer moest nu zelf ook een beetje lachen. Een jaar of wat geleden was zijn afdeling verhuisd, maar het archief –of wat er van over was- was blijven staan. ‘Ik dacht dat ik de enige sleutel had,’ kreunde hij, ‘maar er moeten er dus meer geweest zijn. Anders kan ik dit niet verklaren. Hier,’ grabbelde hij in een stapel, ‘kijk nou. Al mijn veldwerk. Zomaar op de gang.’ Ik knikte begrijpend. Veel stukken waren nog met een typemachine geschreven.

De professor zuchtte diep. ‘Nouja. Niets aan te doen,’ sprak hij berustend. ‘Dan ga ik maar weer. Fijn weekend.’ ‘Ja,’ zei ik. ‘Het was leuk u te ontmoeten.’

zaterdag 19 november 2011

Dilemma

Sinds kort woon ik samen met mijn Relatie en zijn hondje (‘Meid, heb jij even de volledige package deal’ schreef een verre vriend laatst opgewekt), maar wij hebben nรณg een huisgenoot. Een muis. Nou ben ik niet bang voor muizen, sterker nog, ik sympathiseer buitengewoon met muizen. Muizen zijn lief en zacht en klein en ze zijn geschikt voor kinderboeken. Het idee van wonen in een mooi oud Amsterdams huis met een muis erbij stond mij aanvankelijk in het geheel niet tegen.

Dat wil zeggen: tot ik keutels vond op het fornuis, op het aanrecht en op het theeblad. ‘Straks wordt het een heel nest,’ zei mijn vriend bezorgd, ‘ik heb er ervaring mee, en dan zitten ze overal. OVERAL.’ ‘Je hebt gelijk,’ besloot ik, ‘de muis moet weg. Het is een lief beest, maar hij kan hier echt niet overwinteren’ - en dat klonk behoorlijk onchristelijk. Waarop we aan de slag gingen met allerlei muisbestendige trommels en blikken. Een tijdlang was onze kleiner kraker in geen velden of wegen te bekennen.

Gisteren, toen ik een heel dik boek zat te lezen over marktwerking, hoorde ik ineens een onvaste piep vanaf het fornuis. En ja, daar zat hij weer. ‘Nu is het afgelopen,’ bedacht ik strijdlustig, 'ik ga 'm vangen.' Met een theedoek sloop ik erop af. Wij keken elkaar een moment in de ogen, voordat de muis angstig wegsprintte onder de ijskast. Net lang genoeg om te zien dat hij zo ongeveer de helft vermagerd was. ‘Zeg Darling,’ begon ik, ‘even over die muis. Hij was zo dun... veel te dun eigenlijk... ’ Mijn vriend keek me verschrikt aan. ‘Straks sterft hij een vreselijke, langzame hongerdood.’ We waren er allebei even stil van.

‘Ik laat vanavond wel een koekje voor hem liggen,’ zei ik toen zuchtend.