Post-it

Sebastian is een socialist. Hij spreekt in termen van klassenstrijd en sociaal verraad. Sebastian gelooft in barricaden en in spandoeken, in rode vlaggen en in volksopstanden. Mij doet dat altijd denken aan de industriële revolutie en aan hongerende fabrieksarbeiders. In de moderne welvaartsstaat is staken nergens voor nodig, lijkt me. Maar staken is altijd nodig, zegt Sebastian, staken is directe deelname aan de democratie. Staken is de stem van het volk. Ik ben er niet zeker van dat ik de stem van het volk eigenlijk wel wil horen. Over het algemeen zeg ik dat niet hardop, maar die avond kon ik mijn mond niet houden. Natuurlijk werd de Franse Revolutie erbij gesleept. Dat irriteert me al helemaal, dat gedweep met de revolutie. ‘Ik ga naar bed,’ zei ik dus tenslotte, ‘want we komen hier niet uit.’

Meestal wanneer ik bij het ontbijt mijn stukken zit door te nemen, hoor ik Sebastian opstaan. Maar de volgende ochtend hoorde ik niets. In huis hebben we altijd bergen van die stomme blauwe post-it blaadjes liggen met het logo van het advocatenkantoor waar ik werk. Ik pakte zo’n blaadje. ‘Je bent zeker aan het staken?’ schreef ik daarop. Het blaadje plakte ik op zijn deur. Toen stopte ik mijn papieren in mijn tas en vertrok.

Als ik opnieuw zou mogen kiezen, was ik geen advocate geworden. Toch gaat het heel aardig. Het verdient de huur, zullen we maar zeggen. Sebastian werkt bij een NGO. Dat verdient waarschijnlijk minder goed –ik heb hem nooit gevraagd hoeveel minder precies – maar zijn dagen zijn dan ook veel korter. Hoeveel korter weet ik niet, want als ik wegga is hij nog thuis, en als ik terugkom is hij er ook alweer. Sebastian is wel bevlogen. Veel meer dan ik. Hij wil de mensen helpen, hij implementeert ontwikkelingsgelden in Afrika.

De vriendin van Sebastian is ook bevlogen. Zij doet humanitair werk ergens in Kenia. Ik heb geen idee wat voor werk precies, we praten zelden over haar. Ze is nog nooit langsgekomen en wil ook niet verhuizen naar de Rue Sainte. Dat is de reden dat ik daar woon, want de huur is te hoog voor een ontwikkelingswerker alleen. Op de foto die ik van haar heb gezien, lijkt ze een beetje op een non of een heilige. Heel serieus en zonder make-up. 

Als Sebastian er niet is, kom ik weleens op zijn kamer. Het ruikt er naar leer en jongens en naar ongewassen kleren. Ik kom nooit nergens aan, natuurlijk. Ik loop gewoon een beetje rond, alsof ik door een museum wandel. Ik kijk in zijn boekenkast. Ik kijk uit het raam. En dan ga ik weer weg en doe de deur achter me dicht. Mijn eigen deur doe ik nooit dicht. Op sommige dagen is het, alsof mijn kussen ineens een beetje naar leer en naar Sebastian ruikt. Maar dat verbeeld ik me waarschijnlijk.

Toen ik net bij Sebastian woonde, vond ik bij het stofzuigen muntjes in alle hoeken en gaten van het huis. ‘Waar een man woont, daar ligt muntgeld,’ zei mijn moeder toen ik haar dat vertelde. Ik deed ze in een schaaltje bij de voordeur. Naast zijn bed lag ook altijd losgeld. Losgeld en sokken en graphic novels. Na de discussie over staken veranderde de opstelling naast het bed van Sebastian. De stripboeken en sokken waren nu zorgvuldig gerangschikt rondom een post-it.

Rondom mijn post-it.

‘Wat doe je vanavond,’ vroeg Sebastian op zaterdagmiddag.
De post-it lag nog steeds naast zijn bed, en had al een paar lichtingen stripboeken en sokken zien passeren.
‘Niets,’ zei ik, ‘niets bijzonders.’
‘Ik dacht, misschien kan ik voor je koken,’ zei hij, ‘ik heb ook een lekkere wijn gekocht.’
‘Dat klinkt goed,’ zei ik.
‘En misschien,’ hij wendde zijn blik naar de bank, ‘misschien kunnen we daarna samen een film kijken.’
‘Natuurlijk,’ zei ik, ‘dat is prima.’

Eigenlijk niets ongebruikelijks, want we eten wel vaker samen, en ook kijken we weleens een film als het regent buiten.

Soms ga ik in het weekend uit met Rebecca. Zij is ook advocate. Becky is heel trendgevoelig. Ze weet altijd precies waar de modieuze feesten zijn. We doen dan een sexy jurkje aan en laten ons door mannen in pak fêteren op dure cocktails. Sebastian vindt dat oppervlakkig. ‘Het is een vleesmarkt,’ zegt hij vaak, ‘wat moet je daar?’ Dan haal ik mijn schouders op. Ik heb hem een keer proberen uit te leggen dat iedere vrouw haar status een beetje afleest aan het succes dat ze heeft in een rokje. En dat daar niets mis mee is. Hij keek me ongelovig aan.

Sebastian neemt ook weleens vrienden mee naar huis. Dat zijn dan meestal andere ontwikkelingswerkers, met wie hij discussieert over Afrika en politiek. Of een combinatie van die twee. Ze luisteren naar Ethiopische jazz en eten Vietnamees. Dat wist ik eerst natuurlijk niet, dat die muziek Ethiopische jazz was. Dat hebben de vrienden me uitgelegd. Sebastian heeft ook wat platonische vriendinnen, met wie hij af en toe naar artistieke films kijkt waarin weinig wordt gesproken. Het zijn altijd bleke meisjes met een bril en flodderbroeken, die verlegen giechelen en mij een hand geven.

Dat weekend waren er geen vrienden, en Becky was op stap met haar nieuwe vlam. Sebastian roerde in zijn stoofschotel met appeltjes en kaneel, en ik gaf af en toe een lepel aan. Ik geloof dat hij iets uitlegde over microkrediet, en over appeltjes en stoofvlees. En toen ineens, terwijl we op de bank zaten te kijken naar een film over bedoeïenen in de Sahara vol opwaaiend zand, kreeg ik heel sterk de behoefte om tegen hem aan te kruipen en me te begraven in de geur van leer en jongen en ongewassen kleren en me de komende jaren niet meer te verroeren. Maar dat deed ik niet, natuurlijk. Ik bleef zitten waar ik zat.

Die nacht lag ik wakker. 



Terwijl Sebastian onder de douche stond, plakte ik een nieuwe post-it op zijn deur. Daarna ging ik een lange wandeling maken. Normaal doe ik dat nooit, ik denk dan namelijk aan de declarabele minuten die doortikken zonder gedeclareerd te worden. Maar die zondag had ik geen haast om thuis te komen. Af en toe pakte ik een kastanje en stopte die in mijn jaszak.

Ik trof Sebastian aan bij een laat ontbijt met gebakken eieren. Dat krijg je met alternatieve mensen, die de tijd nemen of ze nog student zijn. Ik deed mijn best om rustig adem te halen, en mijn professionaliteit te behouden. Doe alsof je bij een belangrijke cliënt bent, zei ik tegen mezelf.

Sebastian legde zijn bestek neer. Ik pakte een croissantje.
‘Meen je dat serieus?’ vroeg hij.
De zon scheen op mijn bord. Ik keek tegen het licht in, en zag dat de eik die voor het raam stond oranje kleurde. Hij was al half leeggewaaid. Toen keek ik naar Sebastian.
‘Nee,’ zei ik, ‘nee, dat soort dingen zeg ik gewoon voor de grap.’ Ik legde een klontje boter naast mijn croissant. Sebastian had de jam.
‘Ik dacht dat je mij een luie, linkse sufferd vond,’ zei hij, terwijl hij kersengelei op zijn ei smeerde.
‘Dat vind ik ook, natuurlijk,‘ antwoordde ik vlug, terwijl ik thee in de botervloot schonk.
‘Het is uitgesloten,’ zei Sebastian. Hij keek verward naar zijn eieren met jam. We waren even stil.
Toen liep ik naar het aanrecht en goot de botervloot leeg. ‘Nou,’ zei ik, ‘dan ga ik maar eens mijn nieuwe zaak voorbereiden.’

(‘Jij bent de sufferd,’ zei Becky toen ik haar dit vertelde, ‘wat je had kunnen doen, wat je had moeten doen, is hem veel laten drinken, en dan toeslaan.’ ‘Toeslaan,’ herhaalde ik. ‘Toeslaan,’ zei Becky, ‘op een zwak moment.’ ‘Ik ben bang dat het daar nu te laat voor is,’ zei ik. ‘Ja,’ zuchtte Becky, ‘zeker is het daar nu te laat voor. Je hebt het verprutst, dat is het. Maar er komt heus weer iemand anders,’ voegde ze er troostend aan toe, ‘en hij lijkt me toch niet echt, eh, je type, zegmaar.’)

Sebastian moest een paar weken naar Zambia voor zijn werk, en daarna zou hij zijn vriendin opzoeken. Mijn twee post-its lagen inmiddels netjes onder een stripboek naast zijn bed. ‘Nou,’ zei hij, ‘dan ga ik maar.’ Ik keek op van mijn papieren. ‘Succes,’ zei ik, ‘en pas een beetje op.’

Ik wilde hem nakijken terwijl hij de straat uit liep, maar ik was bang dat hij zou omkijken en mij zou zien. En dus ik keek niet. In plaats daarvan keek ik naar mijn dossier. Ik wilde hem achterna hollen en midden op straat roepen dat hij niet weg moest gaan. Begrijp me niet verkeerd, ik ben een rationeel mens. Ik ben advocaat, nota bene. Maar toen hij bij de deur stond, met zijn rugzak en zijn baardje van drie dagen, toen dacht ik alleen maar, lieve God laat hem blijven. Misschien had ik iets moeten doen, maar volgens Becky had ik het al genoeg verpest. Dus deed ik niets. Ik haalde tien keer heel diep adem, schonk mezelf een glas rode wijn in en begon met lezen.

Toen het winter werd, kreeg ik griep. Griep met koorts. Als ik een trap op moest voelde het alsof ik in de sauna zat, en zodra ik achter mijn computer zat kreeg ik het ineens weer steenkoud. Het was eigenlijk niet verantwoord om nog langer cliënten of zelfs collega’s te woord te staan, dus maakte ik kortere dagen dan normaal. Op een middag vond ik Sebastian zijn tas in de gang, al was hij zelf nergens te bekennen. In het voorbijgaan gluurde ik door zijn slaapkamerdeur. Sebastian sliep. Ik bleef staan. Hij sliep met zijn kleren nog aan. Zijn bril lag op de grond. Zijn hoofd had hij begraven in een kussen. Een kussen met blauwe bloempjes.

Het was mijn kussen.

Ineens voelde ik een enorme hoestbui aankomen. Snel maakte ik me uit de voeten naar de apotheek. Toen ik opnieuw mijn rentree maakte, stond Sebastian te koken. Het rook heerlijk. Hij had een stukje zeep voor me meegenomen uit Afrika. En hij had nieuws: Hélène wilde eindelijk terugkomen naar Europa. Dat was nog niet alles. ‘Ze wil hier komen wonen,’ zei Sebastian. Ik keek naar het stukje zeep. ‘Natuurlijk kun je blijven zo lang je wilt, tot je iets anders hebt,’ zei hij verontschuldigend. Ik knikte.

‘Ik verheug me er zo op,’ zei Sebastian, ‘nu wordt alles perfect.’