maandag 19 juli 2010

Het Zilver


Eén van mijn moeders onwrikbare principes is dat je altijd eet met zilveren bestek. Als kind leerde ik van haar, dat een metalen vork handig is om onkruid mee te wieden, kattenvoer in een bakje te doen of een schroef mee vast te draaien, maar volledig ongeschikt wordt geacht voor op tafel. Mijn moeder refereerde regelmatig aan ‘het Zilver’ waarmee ze dan dus geen familiejuwelen of een andere liquide voorraad edelmetaal bedoelde, maar het tafelzilver van mijn overgrootouders. Dit Zilver, vijftigdelig met bijbehorende servetringen, lag opgeborgen in een grote houten kast en werd door mijn moeder gepoetst, in ere gehouden en bewaakt alsof het een heuse schat betrof.

Mijn vader deed net zo hard mee met de gekte. Als we op het punt stonden om op vakantie te gaan, trapte hij halverwege de oprijlaan meestal dramatisch op de rem. ‘Het Zilver!’ riep hij dan verschrikt uit, en trok een sprintje naar de keuken om het gekoesterde familiebezit ergens achter een schuifdeurtje op zolder te verstoppen. Mijn moeder zat ondertussen waarderend toe te kijken. Leuk stel, mijn ouders. Toen ze gingen scheiden, wilde mijn vader zijn Zilver natuurlijk graag meenemen. Alleen bracht dit mijn moeder in een penibele situatie. Scheiden is één ding, maar dan ook nog moeten eten van roestvrij staal, dat is de catastrofe compleet. Gelukkig kwam er in haar eigen familie weer nieuw Zilver beschikbaar dat niemand wilde hebben.

Want het verdwijnt, de interesse voor tafelzilver. Mensen als mijn moeder zijn een uitstervend ras. Laatst was ik bij een oude tante in Delft, en die had nog mooi bestek op tafel, gepoetst en wel. Maar voor de rest zie je dat zelden. En tijdje geleden werden we weer eens met onze neus op de feiten gedrukt. Er was namelijk ingebroken, en ik was de eerste die thuiskwam. ‘Mam, ze hebben je laptop meegnomen,’ zei ik door de telefoon, ‘het hele huis ligt overhoop.’ ‘En het zilver…?’fluisterde ze angstig. ‘Dat is er nog,’ stelde ik haar gerust, ‘of eigenlijk,’ preciseerde ik, ‘ze hebben het wel gevonden, maar niet meegenomen.’ Er viel een lange stilte aan de andere kant. ‘Dan was het vast een junk,’ zei mijn moeder uiteindelijk. En daarmee was de zaak afgedaan.

woensdag 7 juli 2010

Huub en Dien

Het is ook eigenlijk wel weer grappig om thuis te zijn, vooral omdat er helemaal niets veranderd is. Mijn overbuurvrouw Dien hing al meteen uit het raam. ‘Joehoe,’ riep ze, ‘joehoe wat leuk dat je weer terug bent. Is dat nou je vader.’ Dien is latent alcoholistisch (volgens mijn benedenbuurvouw) en getrouwd met Huub. Ze wonen in het geboortehuis van Wim Sonneveld. Dat vertellen ze ook te pas en te onpas aan iedereen, dat ze in het geboortehuis van Wim Sonneveld wonen. Af en toe stopt er een rondleiding met bejaarden en een gids voor de deur, en die vertelt dat dan weer aan de bejaarden. Ik heb al een kleine zes jaar een perfect zicht op het doen en laten van Huub en Dien. Zo weet ik dat ze geen kinderen hebben, maar wel een papegaai. In een kooi. Als het mooi weer is, mag de vogel ook af en toe een middagje buiten staan. Dat is dan op een stok. Wegvliegen kan niet, want het is een gekortwiekte papegaai.

Op de straatbarbecue van vorig jaar, toen ze een beetje aangeschoten was, vertelde Dien dat ze een tijdlang in Zwitserland hebben gewoond. Dat was eigenlijk erg goed bevallen. Ze deed daar iets met astmatische kindertjes die een weekje gingen skiën in de frisse berglucht. Huub werkte in een fotowinkel drie bergdorpen verderop, en ze zagen elkaar alleen in het weekend. ‘De beste periode uit ons huwelijk’ verzuchtte ze spijtig. Dat kunnen wij van nummer 82 a bis ons wel voorstellen, want we horen Huub regelmatig stevig schreeuwen naar Dien en naar de Dingen. Dit kwam tot een piek in de zomer van vorig jaar, toen hij had besloten de woonkamer te verbouwen. Terwijl Dien en de papegaai boven zaten te bibberen, woedde beneden Huub tussen de plafondpanelen en nieuwe raamkozijnen en grote wolken stof. Ik schreef destijds een scriptie, dus ik had alle tijd om dat uitgebreid gade te staan.

We hadden er zelfs een weddenschap op ingezet. Die ik nu helaas verloren blijk te hebben, want ik had de duur van de verbouwing geschaald op oneindig, of toch in ieder geval op een jaar of drie. En dat terwijl het project al na een luttele elf maanden is voltooid. Toen we de witte wijn opentrokken op het dakterras, begon Huub echter op straat met een oorverdovende cirkelzaag aan een niet nader te benoemen object te klussen. Desgevraagd verklaarde hij: ‘Ik weet nog niet precies wat het wordt, ik zaag zomaar een beetje en dan zien we het wel.’ Wij drinken dus maar weer binnen, met de ramen dicht. En het is net als vroeger. Op één ding na. Op het dak van Huub en Dien woont namelijk een stelletje duiven. Ze zitten daar al jaren gezellig een beetje aan elkaars veertjes te plukken. En nu zag ik ineens iets waar ik me ernstige zorgen over maak: het is er nog maar eentje.