vrijdag 31 december 2010

Praktijk

Een jaar geleden schreef ik hier mijn eerste stukje: over het theorie-examen. In de tussentijd is het me godzijdank gelukt om ook het praktische gedeelte van het rijbewijs met succes af te ronden. In een keer, zeg ik er steeds trots bij. Wel met zestig lessen van anderhalf uur, maar dat hoeft niemand te weten behalve u, ik en mijn vader die zo goed was de zaak geheel belangeloos te bekostigen. Nou ja, geheel belangeloos. Misschien met oog op de toekomst, als hij oud en krakkemikkig is en ik hem rond mag rijden. Wie zal het zeggen.

Op een gegeven moment had ik zoveel rijles gehad, dat ik begon te denken als mijn theorieboek. Autorijden is als het leven zelf, filosofeerde ik dan. Het is een kwestie van opletten, en zo goed mogelijk anticiperen. Van voorzichtig en toch daadkrachtig optreden. Met als uitgangspunt de andere deelnemers zo min mogelijk te hinderen, al lukt dat vaak niet (‘Dat vind ik niet zo’n goede oplossing, die je daar kiest,’ zei mijn rijleraar Piet dan, wat rijleraarjargon is voor FOUT).

Sinds de memorabele dag van het afrijden moet ik het stellen zonder Piet, die inmiddels ook mijn psycholoog en relatieanalist was geworden. ‘Basje meisje,’ zei Piet bijvoorbeeld, ‘jij moet een grote meid worden in het verkeer, en niet steeds zo zitten piepen.’ Daar had hij zeker gelijk in. ‘Vooruitkijken, niet steeds in het gebeurde blijven hangen,' zei Piet ook, 'anders ga je alleen maar meer fouten maken.’ Alweer een waarheid die staat als een huis, en ook buiten de auto zeer toepasbaar is. 'Piet, jij geeft geen rijles, jij geeft therapie,' zei ik regelmatig.

‘En het kost niks extra,’ voegde Piet er dan met een knipoog aan toe.

vrijdag 17 december 2010

Artis

Ik gaf de Schrijver altijd een jaarabonnement op Artis voor zijn verjaardag. In het bijzonder waren wij gehecht geraakt aan nijlpaard Tanja. Zij woonde in een piepklein betonnen bassin maar kon wegens ouderdom niet kon worden verhuisd (dat laatste hadden we gelezen in het Artisblad). Verder stonden we altijd even extra lang stil bij de twee geleende ijsberen uit Parijs, die zonder onderbreking neurotisch rondjes liepen op hun cementen ijsschots.

Mijn vriend ging –naar eigen zeggen- vooral naar Artis om ongelukkige gezinnen te observeren. ‘Kijk poezie, daar lopen er weer een paar,’ wees hij dan. Ik knikte en smeerde nog maar eens wat lipgloss op. Destijds (anno 2002) was ik een grootverbruiker van lipgloss, meestal met aardbeiensmaak of soms met een beetje glitter. ‘Lippenstift bewaart ze wel voor later,’ zongen de Schrijver en Martin dan, ‘dat loopt veel te veel in de gaten’ (Kinderen voor Kinderen 7).

Ik zelf had het eigenlijk niet zo op Artis. De flamingo’s bij de ingang stonden in een bruine plas water te wachten op beter weer, en leken te lijden aan ernstige depressies. Ook de meeste katachtigen maakten een uitgebluste indruk in de druilerige oktoberregen. Sommige dieren zaten binnen, maar daar werd het niet veel beter van. Zo was er een broeierig "reptielenhuis" met een verzameling enge klamme krokodillen en een sterk stinkend "apenhuis" waar een kolonie overdekte apen ongeinspireerd in de touwen bungelde.

'Je mist het punt, poezie,' zei mijn vriend dan, 'je mist het punt. Artis is een Echte Autenthieke Amsterdamse Stadsdierentuin. En waar vind je dat nog, vandaag de dag?' Inderdaad. Misschien wordt het tijd om weer eens richting Artis te gaan om de situatie te herevalueren. Het zal natuurlijk niet meer hetzelfde zijn als toen. Tanja is vorig jaar overleden, las ik. De ijsberen zijn terug naar Parijs. Maar ongelukkige gezinnen zijn van alle tijden. En lippenstift bewaar ik nog steeds voor later.

dinsdag 7 december 2010

Poezie

Op een goede dag in ons eindexamenjaar zochten mijn vriendinnetje en ik voor de schoolkrant een flamboyante oud-leerling om een leuk stukje te schrijven. Onze leraar Nederlands, zelf auteur van enige dichtbundels, tipte een student journalistiek uit Amsterdam. ‘Hij drinkt stevig en is een beetje gek, maar hij schrijft goed,’ waarschuwde hij.

De docent had niets teveel gezegd. Al spoedig na ons contact met de journalist in spe begon mijn naam op te duiken in columns van obscure -en helaas ook minder obscure- studentenblaadjes. In dat soort columns was ik dan zestien, droeg ik Snoopyondergoed en speelde ik volleybal. Dat vond ik niet leuk. Ik was namelijk net achttien geworden en droeg uitsluitend Hello Kitty onderbroeken, en ik had een hekel aan bijdehante jongens die stukjes over mij schreven.

De schrijvende student deed daarop iets slims. Hij nodigde mij uit bij hem thuis. Destijds bewoonde hij de vierde etage van een grachtenpand, samen met zijn beste vriend Martin, die hij introduceerde als ‘de nicht.’ Die vier verdiepingen vielen nog niet mee, vooral niet als je veel wijnflessen mee naar boven moest sjouwen, en zeker niet als je na het drinken daarvan weer naar beneden moest. Maar het uitzicht op de Westertoren was subliem.

Ik flikkerde meteen die avond – en niet eens met opzet - een glas rode wijn over het witte tapijt. ‘Geeft niks,’ zei de Schrijver, ‘dat er nog maar vele glazen mogen volgen.’ Niet lang daarop raakten wij inderdaad verzeild in een langdurige doch enigszins dysfunctionele relatie. Een relatie waarin ik regelmatig croissants uit het raam gooide, stampvoette als iets me niet zinde, 's nachts scheldend langs de grachten rende en ‘poezie’ heette.

‘Die poezie van jou, die blijft niet,’ sprak Martin op een dag profetisch terwijl hij een trek nam van zijn sigaret, ‘over een jaar of tien, als wij allang in de goot liggen te verrekken, dan rijdt er een enorme auto voorbij en daar zit zij dan in. Naast een rijke man.’ ‘Niet waar, ‘riep ik beledigd, ‘niet. Dat zou ik nooit doen. Ik blijf altijd bij jullie. Altijd.’

‘Voorlopig,’ zei Martin bedachtzaam, ‘voorlopig.’

woensdag 1 december 2010

Kus

In de wijze van begroeten liggen belangrijke interculturele verschillen besloten. Voor mannen zijn de problemen groter dan voor vrouwen, omdat die elkaar in Nederland blijkbaar niet zomaar op de wang kunnen zoenen. In plaats daarvan wordt een soort van stoer ritueel uitgevoerd dat een combinatie is tussen een handdruk en een joviale klap op de schouder. In de meer mediterrane landen daarentegen dient juist te worden gekust en omhelsd. In Afrika zag ik ook vaak mannen hand in hand lopen. Dacht ik eerst dat het een heel homosueel-vriendelijk gebied was, maar het bleek bij nader inzien een normale vriendschapsuiting te zijn.

Ook voor de kussende vrouw zijn er echter enige kanttekeningen. De Hollandse zoen is tegenwoordig standaard drievoudig, te beginnen bij de rechterwang (jouw rechterwang, de linkerwang van de gekuste). Dat heeft zelfs een naam: de Brabantse drieklapper. In het Italiaans wordt slechts tweemaal gekust en dan (let op) links beginnen, terwijl Frans tweemaal vanaf rechts is. Dit bezorgt heel wat Nederlanders vervelende neussituaties en is ook nog eens lokaal gebonden: in Arles bijvoorbeeld is het verwarrend genoeg drie zoenen (maar ik ben alweer vergeten aan welke kant men dient te starten). De Belgische zoen is geloof ik een enkele kus vanaf rechts, maar ook dat durf ik niet helemaal met zekerheid te zeggen.

Nu komt natuurlijk het meest interessante gedeelte. Zijn er ook dergelijke verschillen in de tongzoen, vraag ik me af. Zou de French kiss een soort universele standaard zijn, zegmaar de Bic Mac van de kus? In theorie lijkt me van wel, alleen in praktijk heb ik eigenlijk geen flauw idee. Maar als Europese trainee heb ik volop mogelijkheden om dat te gaan ontdekken. Als je werkt bij de Commissie ga je niet op zakenreis, of business trip, je vertrekt op een Missie. Dat klinkt heel interessant, alsof je uit naam van de Europese Unie de wereld gaat redden of zoiets. Dus begin ik hier met mijn eigen Missie. Ik houd u op de hoogte.

dinsdag 30 november 2010

Traditie

Om te beginnen met een understatement: ik ben van huis uit vrij strikt met thee. Ik heb dan ook nog wat appeltjes te schillen met de marketingafdeling van Sara Lee, het concern dat de van oorsprong zo prachtige Hollandse theebeleving in enkele decennia naar cup-a-soup niveau heeft getorpedeerd. Recentelijk achtte men de markt zelfs rijp voor een wanstaltig product genaamd ‘Tpads’, maar dat is het gelukkig niet geworden. Omdat wij echter toch toe waren aan iets nieuws, introduceerde Lipton kekke zakjes in piramidevorm met daarin zowaar echte (wow) theeblaadjes. Vergeleken met de vergruisde surrogaatsubstantie die ons sinds jaar en dag door Pickwick als thee wordt verkocht, is deze revolutionaire 'losse thee' (sic) natuurlijk wel degelijk een vooruitgang.

Het uitgesabbelde zakje is godzijdank op zijn retour, dat durf je je visite niet meer aan te bieden. Nu willen wij alles vers. Daarom drinken we ook steeds meer ‘verse muntthee.’ De benaming is wellicht wat florissant voor wat het is, namelijk heet water met een paar ongewassen takjes muntbladeren erin. Met een beetje geluk krijg je er een knijpfles honing bij, en dat is dan je oosterse smaaksensatie. Het doet mij altijd wel wat denken aan een dampend glas slootwater. De vaardigheid van het theezetten dreigt helaas onherroepelijk verloren te gaan, daar helpt geen muntthee aan. En dat terwijl het een bijzonder rustgevende ceremonie is in tijden van nood en crisis. Daarom bij deze.

Zet een ketel water op (geen nieuwerwetse waterkoker natuurlijk). Als de ketel fluit, de theepot even omspoelen met heet water. Dan een schep blaadjes erin. Water erbij, deksel erop, theemuts eroverheen en even laten trekken. Bij het schenken niet vergeten een zeefje gebruiken. Dit is een moeilijk punt voor generatie Y, merk ik dikwijls. Het is aandoenlijk om te zien hoe men hulpeloos een zeefje blaadjes in het kopje probeert te hangen, of (ook vaak gezien) heet water door het met bladeren gevulde zeefje begint te schenken. Voor eens en voor altijd: een theezeefje is uitsluitend bedoeld om te voorkomen dat je theeblaadjes in je kopje krijgt.

En vergeet de koekjes niet.

zondag 21 november 2010

Lastig

Ook op het idealistische vlak stelt een mens prioriteiten. Zo ben ik erg afkerig van alles wat neigt naar bio-industrie, en houd ik nauwlettend in de gaten wat voor kippenwelzijnsnummertje er op mijn ei gestempeld staat. Daarentegen maak ik me zelden tot nooit zorgen over climate change (voorheen: global warming) of uitstervende pandaberen. Het scheiden van afval is ook nooit een van mijn aandachtspunten geweest. Papier en glas apart, zo ver ben ik inmiddels wel, maar de rest pleur ik met zeer veel voldoening in één grote bak.

In Brussel is dat helaas niet mogelijk. Er wordt hier gewerkt met een ingenieus systeem gekleurde zakken, waarvoor ik een begeleidend schrijven ter hand moest nemen. Het begon op het eerste gezicht logisch, namelijk met een groene zak voor het plantaardige afval. Deze zak kan echter maar van april tot november worden gebruikt. De andere maanden moeten de groene spullen namelijk in de witte zak (daarover later meer). Dan is er nog een gele zak voor papier (‘but only not food-soiled or greaseproof’). Met de blauwe zak wordt het nog weer lastiger. Deze is bedoeld voor recyclebaar verpakkingsmateriaal zoals hard plastic, aluminium bakjes en drinkverpakkingen. Dit alles dient schoon te worden aangeleverd (‘think of the person who has to hand-sort your trash on conveyer belts’). Yoghurtpotjes, dun verpakkingsplastic en aluminiumfolie moeten echter niet in de blauwe maar in de witte zak, bij al het niet-afbreekbare vuilnis.

Nu durf ik nauwelijks nog iets weg te gooien. Bij ieder stukje plastic vraag ik me af, of het nu herbruikbaar hard plastic is voor in de blauwe zak, of dat het onherroepelijk vervuilend witte-zaksafval is. En als het in de blauwe zak gaat, moet ik het eerst nog afwassen ook. Ook maak ik me zorgen om bevlekt papier: in de gele zak of bij twijfel toch kiezen voor wit? Net was ik een beetje gewend aan het Nederlandse GFT systeem – wel de kaas in de groene container maar de korstjes juist weer niet –en nu moet er alweer worden omgeschoold. Ik vraag me soms wel af, hoe minder bewuste mensen dat allemaal voor elkaar krijgen.

maandag 1 november 2010

Naakt

Ik stond in een lange rij om een treinkaartje te kopen op Brussel Centraal. Achter mij een oudere heer, met wie ik aan de praat raakte over de lengte van de rij. ‘Vous n’êtes pas d’ici,’ stelde hij na drie zinnen vast. Dat vond ik niet zo leuk, want ik heb net een halfjaar in Frankrijk zitten peuteren op mijn Frans. Maar goed, voor de rest was het een heel vriendelijke meneer. We praatten een tijdje over koetjes en kalfjes en politiek en immigratie. De oudere heer kwam uit het voormalige Joegoslavië, maar in de jaren ’50 was hij naar Parijs verhuisd. En Nederland, dat kende hij wel, daar had hij wel eens een exposé gehouden.

‘Waarover dan?’ vroeg ik dus. Dat stomme Frans ook. Hij had geen exposé gehouden, hij had geëxposeerd. ‘Ik ben schilder,’ verklaarde de keurige meneer. ‘Wat voor soort werk maakt u zoal?’ vroeg ik geïnteresseerd. ‘Dat kan ik u niet uitleggen, mademoiselle,’ verzuchtte de heer, ‘dat is net zoals iemand vragen wat voor muziek hij maakt. Maar,’ begon hij in zijn zakken te zoeken, ‘ik heb wel een pagina op internet. Daar kunt u misschien eens op kijken.’ ‘Heel graag,’ zei ik beleefd. Uit zijn portefeuille haalde hij een dun strookje papier waar een keurig handgeschreven internetadres op stond. Hoe snoezig, dacht ik nog.

Om vervolgens het gesprek meteen weer te vergeten, zoals die dingen nou eenmaal gaan op een station, tot het papiertje gisteren ineens uit mijn agenda kwam waaien. Ach ja, die keurige heer. Nieuwsgierig tikte ik het webadres in van Konstantin Stefanovitch, zoals hij bleek te heten. Het was een site in zwart en wit en met eenvoudig lettertype, van iemand die geboren is voor het begin van het digitale tijdperk. Ik vond een grote collectie schilderijen, maar voornamelijk elegante etsen van naakte jongedames. Die meneer Stefanovitch. Op zijn oude dag deed hij dat dan toch allemaal maar mooi. Er stond ook een mailadres bij.

Zou ik durven?

donderdag 21 oktober 2010

Perfect

Onlangs logeerde een vriend bij mij. ‘Weet je B., dat jij onmogelijk met iemand kunt samenwonen,’ sprak hij monter toen hij weer vertrok. ‘Denk je dat nou heus?’ piepte ik benauwd. Hij dacht dat heus. Goed nieuws is dan ook dat ik krap twee weken na dit onheilspellende bericht toch ineens samenwoon. In Brussel en met een man. Die man is niet mijn vriend, tenminste niet als in het begrip Vaste Relatie (dat is een klein detail). Maar goed, het is een begin.

De man heet Alexander, maar dan in het Frans, dus Alexohndre. Vooralsnog doet hij het voorbeeldig. Zonnig assisteerde hij bij de verhuizing, geroutineerd pakte hij mijn moeder in en mijn spullen uit. Hulpvaardig schroefde hij zonder morren een IKEA bed in elkaar, waarna hij gelukkig wel verklaarde eigenlijk een enorme hekel te hebben aan IKEA.

Proefondervindelijke ervaring leerde mij dat Franse jongens (niet alleen Franse, trouwens) vaak een beetje ludiek zijn in het huishouden, dus had ik me terdege voorbereid op een paar middagen soppen en schrobben. De schuursponsjes had ik zelfs vast bovenin de verhuisdozen gelegd, zodat ik meteen kon beginnen. Dat bleek echter een voorbarige maatregel, want alles blonk me tegemoet. Ik vond schelpjes in de badkamer, biologisch appelsap in de koelkast en een thee-ei.

Vooral na het zien van dat thee-ei werd ik een beetje huiverig. Want het is wel zeker dat ik een veel onaangepastere en onopgeruimdere huisgenoot ben dan Alexohndre. Die op zondagochtend een eitje bakte en zorgzaam vroeg of ik dat met een hele dooier had willen hebben of juist liever niet. En zeer intellectueel interessante boeken leest en gitaar speelt. En desgevraagd verklaarde dol te zijn op zijn kleine neefje van zes. En niet eens homosueel is.

‘Ja,’ zei mijn Allerbeste Vriendin, die langskwam en meteen keurend alle keukenkastjes opentrok, ‘er is zelfs gember in huis. Hij is perfect!’ ‘Ik weet het,’ zei ik zuchtend, ‘hoe moet dat nu verder?’ Ik zal heel erg mijn best moeten gaan doen, dat is een ding dat zeker is.

zaterdag 16 oktober 2010

Kinderwens

Ben ik eindelijk zelf in het reine met het bestaan als single, gaat de wereld zich daar ineens tegen verzetten. Om te beginnen ben ik op vrije voeten een potentieel gevaar voor alle mannen die wel getrouwd en/of samenwonend zijn. Tenminste, dat ben ik niet echt natuurlijk, dat is meer een kwestie die speelt in de hoofden van hun lieftallige eega’s. Maar vooruit, dat heb ik zo zoetjesaan geaccepteerd. Inmiddels verrijst een nieuw probleem aan de horizon, dat veel essentiëler is.

‘Zie jij jezelf eigenlijk als moeder,’ vroeg een vriendin laatst aan mij. ‘Ja natuurlijk,’ riep ik meteen, ‘jij dan niet?’ Eigenlijk wist ze dat nog niet zo zeker, want ze wilde ook een carrière, en een sociaal leven. En als ze dan een kind kreeg, als dus, dan wilde ze er ook wel genoeg tijd voor hebben. ‘Ach,’ zei ik, ‘je hebt nog een jaar of tien om erover na te denken.’ Maar nee, dat was het hem nou juist. Want na je dertigste wordt het steeds lastiger om zwanger te worden, en na nóg vijf jaar blijkt dat -wederom volgens deze vriendin- een nagenoeg onmogelijke opgave.

In dit licht bezag ik het recente gesprek met mijn doktersassistente plotseling met heel andere ogen. Ik belde haar omdat ik wilde stoppen met de pil. ‘Heeft u een kinderwens?’ vroeg ze daarop monter. ‘Hemel nee,’ zei ik geschrokken, ‘nee zeg. Voorlopig nog even niet. Hoe komt u daar nu bij?’ Maar nu blijkt dus plotseling dat ik me reeds op het hellend vlak der afnemende vruchtbaarheid bevind. Iedere maand word mijn ovulatie een beetje minder dynamisch, tot er van een eisprong nauwelijks nog gesproken kan worden.

Mijn korte termijn perspectieven zal ik dan ook drastisch moeten gaan bijstellen. Niks geen gerommel meer in de marge. Bij voorkeur zou ik de aanstaande vader van mijn toekomstige kinderen een paar jaar kennen alvorens over te gaan tot de productie van nageslacht. Volgens mijn laatste berekeningen moet ik hem dus -jawel- voor het eind van dit jaar nog ontmoeten. Anders komt het nooit meer goed! Ach, het is er allemaal niet romantischer op geworden sinds de emancipatie haar intrede deed.

dinsdag 5 oktober 2010

Compleet

Jarenlang heb ik veel moeite gehad met het vrijetijdsvraagstuk. Tenminste, niet met de vrije tijd an sich natuurlijk, dat was geen probleem. De kwestie was alleen dat ik niet zoiets had als een officieel erkende hobby. Met name op CV’s was het altijd een heikel punt. En dat maakte toch dat ik me enigszins onvervuld voelde, als mens zijnde.

Sociaal geaccepteerde hobby’s in beter opgeleide kringen zijn dingen als jazz, sport en vrijwilligerswerk. Recruiters kunnen daar ook prima mee uit de voeten. Alleen ik helaas niet. Aan teamsport heb ik zelfs een uitgesproken hekel. Dat kun je natuurlijk beter niet zeggen tijdens je sollicitatie, voor er meteen allemaal nare conclusies aan verbonden worden. Verder bespeel ik geen instrument. En ik verzamel ook al niets. Geen postzegels, geen bijzonder glaswerk, geen snuifdoosjes. Geen geborduurde tasjes. Geen ansichtkaarten van het koningshuis.

Dus ja, daar zat ik dan maar mooi mee. Met 'reizen' kun je altijd prima voor de dag komen, dat is weliswaar een beetje afgezaagd maar klinkt alsnog avontuurlijk en openminded. En ik houd ook best van reizen, alleen niet van 20e eeuws afzien voor frisse jonge mensen zoals interrailen of couchsurfen. Nee, het liefste nam ik eigenlijk een grote hoedendoos en drie dienstmeisjes mee. Dus reizen kan ik ook beter achterwege laten, want dit zou kunnen worden geïnterpreteerd als zijnde backpacken in Peru of surfen in Nieuw-Zeeland.

Lezen was eigenlijk de enige hobby uit het normale spectrum die op mij van toepassing was. Heel fijn. ‘Heeft u ook hobby’s mevrouw B.?’ ‘Eh, jazeker, ik houd erg van leee-zah.’ ‘En verder?’ ‘Nee, verder eigenlijk niets.’ Daar ging ik niet mee scoren, dat voelde ik aan mijn theewater. Ik heb weleens overwogen om ‘mensen’ als hobby te noteren, maar dat staat zo gek. Ook ‘vriendje’ is iets dat veel tijd kost, maar geen hobby genoemd kan worden. Eerder een missie, lijkt me. Ik ben dus al met al zeer opgelucht: tegenwoordig doe ik aan schrijven.

Eindelijk compleet.

zaterdag 2 oktober 2010

Experiment

Over sommige dingen moet je niet te lang nadenken, daar moet je heel snel ‘ja’ op zeggen voor je spijt krijgt. Dat geldt in mijn geval voor buikdansen, een baan, en voor nachtwandelen met kunstenaars. De filosofie van het initiatief in kwestie was om de schoonheid van de buitenwijken van Marseille te ontdekken - middels een veertien uur durende voettocht. ‘Architecten vinden dat nou eenmaal leuk,’ knipoogde mijn vriendin Julia (architecte) opbeurend, ‘het is vast grappig.’ Dus daar was ik dan. We kregen allemaal een boekje uitgereikt met een artistiek opgetekende speurtocht. Volgens dit boekje moesten we vertrekken met een lokale trein (zonder kaartje, natuurlijk). ‘Met hoeveel zijn jullie?’ krabde de conducteur zich onder zijn pet, ‘oh, in dat geval denk ik dat ik maar even de andere kant op loop.’

‘Het is voor de radio’ zeiden we als het echt mis dreigde te gaan, ‘we zullen even bellen, dan komt u live in de uitzending.’ Wat niet gelogen was. Wij hadden allemaal een radio uitgereikt gekregen, en op bepaalde tijden in de nacht werden we gebeld om Radio Kikker (88.8 fm) te informeren over onze perceptieveranderende ervaringen. ‘We staan nu bij het afvalverwerkingsstation van Marseille,’ kon bijvoorbeeld worden gehoord, ‘en we vragen toestemming om binnen te komen. Terug naar radio Kikker.’ Aldus maakte ik op een uitgestorven containeropslagplaats onder de weidse sterrenhemel kennis met Vincent. Vincent was erg Frans en had grijze lokken in zijn haar. Ik vond dat natuurlijk reuze charmant. ‘Wat denk je ervan?’ vroeg ik aan Julia. ‘Mij te beleefd’ zei ze afkeurend, ‘en ook nog een jurist (daar keek ze heel smerig bij). Maar best wel aardig hoor, verder.’

Noem het ouderwets, maar het is toch altijd fijn om een beleefde man bij je te hebben als je bij nacht en ontij door een verlaten treintunnel moet navigeren. In het begeleidende schrijven werd dat onderdeel aangeduid als de Tunnel des Doods. Af en toe lekte er een grote enge druppel van het plafond, of raakte er iemand verstrikt in een bos distels. Dan wachtten we even, en luisterden naar de radio. Want gelukkig verzorgde Radio Kikker ook een alternatief-muzikale omlijsting. Een laatste stop maakten we tegen acht uur in de ochtend bij de openluchtgroothandel in groente. Verspreid over een paar lokale snackbars ontmoetten we allerlei vrolijke allochtone handelaars. Er werd een watermeloen geslacht ter onzer ere, we mochten de schillen zo op de grond gooien en werden allemaal hartelijk uitgezwaaid aan het eind van het ontbijt.

Na het wandelen trof het mij ineens als buitengewoon overdreven gecompliceerd dat er mensen zijn die zich bezighouden met beleid, hogere wiskunde of een promotie in civiel recht. En ik had er ook nog een leuke Franse man aan overgehouden. Experiment geslaagd, zou ik zeggen.


Klik hier voor radio Grenouille 88.8 fm

dinsdag 21 september 2010

Slaap


Wanneer poezen en andere knusse dieren samen liggen te slapen ziet dat er altijd zo vredig en gezellig uit. Helaas ben ik geen poes. En ook al beschik ik over een grote hoeveelheid romantisch gedachtegoed, over slapen maak ik me geen illusies. Dat doe ik gewoon heel graag alleen. Je hebt lekker veel ruimte voor je boeken en de krant, je kunt fijn diagonaal overdwars gaan liggen en niemand zit te zeuren dat het licht uit moet als je midden in de nacht ineens een briljant idee krijgt dat je snel even op wilt schrijven, of zin hebt om naar mooie muziek te luisteren.

Met zijn tweeën is dat anders. Een tijdje ging ik uit met een jongen, een man moet ik eigenlijk zeggen, die mij altijd helemaal wilde omhelzen terwijl hij sliep. Dat was natuurlijk erg lief, maar ondertussen deed ik geen oog dicht - en kon ik geen kant op. Elke nacht hoorde ik de nabij gelegen kerkklok drie uur, vier uur, vijf uur slaan. Ik probeerde me wel eens stiekem los te maken uit zijn omarming, maar omdat hij veel groter en sterker was dan ik (dûh) lukte dat meestal niet. Op het onchristelijke tijdstip van half zes ging gelukkig de wekker van deze jonge arts, daarna kon ik dan nog twee zalige uren slapen.

Afgezien van een idyllische periode rond mijn eerste verliefdheid ben ik zelf gewoon nooit een erg sociale slaper geweest. Sowieso heb ik iets van twintig centimeter afstand nodig. Verder pak ik dekens af, neem het hele matras in beslag, lig nachten te woelen, ik kwijl, schop, snurk bij vlagen (schijnt) maar word heel kwaad als anderen dat ook gaan doen. Die hebben zich maar te gedragen, zeker als het mijn bed is. De enige die tot nu toe al zesentwintig jaar alles geduldig verdraagt is mijn beer. Hij vindt het helemaal niet erg als ik om half vier nog even een kopje thee zet, en op snurken heb ik hem ook nog nooit betrapt.

Later ga ik maar met hem trouwen, denk ik.

zaterdag 11 september 2010

Helaas


Een verhuizing is weer een beetje opnieuw op kamers: mijn moeder wil graag gordijnen naaien, haar man is druk in de weer met een zogenaamde boedelbak, en ik had een bed nodig. Net op dat moment kwam een reclame van IKEA voorbij. ‘Elke dag is anders,’ sprak een opgeruimde stem mij bemoedigend toe. Misschien, dacht ik in een opwelling, ben ik te hard geweest in mijn oordeel over deze meubelsupermarkt. Mijn eerste IKEA-bed was tenslotte prima bevallen. Op een zonnige zomernamiddag betrad ik dus vol goede moed het limbus van de Europese woninginrichting.

Opgewekt huppelde ik langs de ballenbak richting de boekenkasten. Daar werd ik positief verrast door de aanwezigheid van boeken op de planken, bijvoorbeeld van onvolprezen Zweedse schrijvers als Per Hyldemar. Dat was dan best wel weer aardig gedaan, hoewel, niet zo leuk voor Per natuurlijk. In de ramsj is één ding, maar als je etalagemateriaal bij een internationale woningdiscount bent, dan kun je misschien maar beter heel gauw doodgaan. Snel dus maar verder naar het bed, dat inderdaad in allerlei schappelijke prijzen en maten verkrijgbaar was. Ondertussen passeerde ik ook nog een afdeling planten. Voor de zekerheid voelde ik even aan de bladeren. Geen plastic, constateerde ik opgelucht. Al met al viel het toch reuze mee.

In het magazijn trad echter verwarring op. Op mijn IKEA kladblokje (op strategische punten gratis te verkrijgen) had ik met mijn prutserige IKEA potloodje (idem) gehoorzaam een stellingkastnummer en een vaknummer opgekrabbeld, want ik begreep dat dat de bedoeling moest zijn. So far so good. Alleen stonden er in stellingkast 23 helemaal geen bedden, maar opbergmeubels. Vak 5, dat mij was aangeduid als zijnde de locatie van mijn Sultan-bodem, bleek Björken badkamerkastjes te bevatten. Ook stellingkast 5, vak 23 was niet correct. Na enig zoeken en navragen bleek inderdaad het nummer niet juist. En, bij nader inzien, het bed helemaal niet aanwezig en ook de eerste drie maanden niet leverbaar.

'Neem anders gewoon het logeerbed mee,' zei mijn moeder aan de telefoon.

Jammer toch, want het ging net zo lekker bij de IKEA. Over vijf jaar doe ik weer een poging.

vrijdag 3 september 2010

Fiets

Bij ons thuis werd weinig gefietst. Ik wilde het niet leren, en mijn ouders drongen niet aan. Zij deelden samen een omamodel zonder versnellingen en met terugtraprem. Mijn vader had ook nog wel een stokoude racefiets uit de jaren zestig, maar dat was meer een soort oldtimer. Nu hij in Italie woont peddelt hij eens per jaar op dat museumstuk naar de bakker (vaker kan ook niet, want drie jaar Milanese mist is de doodssteek geweest voor de schroefjes). Bij thuiskomst wordt hij dan als een topsporter onthaald door zijn vrouw, die ik nimmer bij een fiets in de buurt heb gezien. Ze schijnt het wel te kunnen, maar dat is nooit bewezen.

Hoewel mijn vader ook toen ik klein was al wel eens een recreatief rondje door het dorp maakte op zijn antieke fiets, vond mijn moeder het allemaal maar niks. Ze besteeg de gazelle alleen maar in uiterste noodgevallen – als de auto stuk was – en dan met de grootste tegenzin. Dat gaat tenslotte ook niet zo makkelijk, als je principieel weigert een broek te dragen. Destijds reed ze in een solide Volvo uit het jaar nul, waar ze nauwelijks boven het stuur uit kwam. Op de achterbank kon je niet zitten, die werd in beslag genomen door een berg bibliotheekboeken, schoenen, en rokjes die eigenlijk naar de stomerij moesten.


Des te interessanter is het dan ook, dat ze nu een man heeft die dol is op fietsen. Op zondag gaan ze regelmatig een tochtje maken op de heide, iets wat mijn moeder mij anno 1995 nog pleegde voor te spiegelen als het summum van kleinburgerlijkheid. Ik vind dat erg lief, maar soms moet ik er wel om lachen. Laatst kwamen mijn moeder en haar man me opzoeken in Frankrijk. ‘En, waar staat nou je fiets,’ was een van de eerste dingen die hij vroeg, terwijl hij onderzoekend mijn straat rondblikte. ‘Geen fiets,’ zijn ogen werden groot van verbazing terwijl hij mijn antwoord op zich liet inwerken. Ik schudde mijn hoofd. ‘Maar hoe moet je je dan verplaatsen?’ hoorde ik hem bezorgd mompelen.

donderdag 19 augustus 2010

Geheim


Ik heb geen broers of zussen, maar ik had iets veel beters: een nichtje uit IJmuiden dat elke vakantie kwam logeren. Het nichtje was vijf jaar ouder dan ik en benaderde in mijn ogen de perfectie, ik wilde het liefste precies zo zijn als zij. Ik wilde dan ook alles doen wat zij deed, met als enige uitzondering het drinken van tomatensap, wat ik nog steeds erg vies vind. De week voordat ze zou arriveren deed ik geen oog dicht van de spanning.

Mijn nichtje was auteur van een imposante reeks dagboeken die ze minutieus bijhield sinds ze schrijven kon, of in ieder geval zolang ik me kon herinneren. Deze notitieboeken werden opgesierd met toffeepapiertjes, kassabonnen en andere herinneringen en waren uiteraard streng verboden terrein. Zo nu en dan –bij hoge uitzondering en waarschijnlijk omdat ik zo zat te zeuren- werd mij toegestaan een onbeduidende passage van het geschrevene in te zien. ‘Van hier,’ wees mijn nichtje dan aan, ‘tot hier mag je lezen.’ De omringende stukken dekte ze zorgvuldig af met haar handen.

Hoewel ik natuurlijk stierf van nieuwsgierigheid, durfde ik niet stiekem in de dagboeken te kijken, ik vreesde mijn nichtje’s toorn meer dan alles. Uit wanhoop begon ik elke vakantie zelf met schrijven, maar ik hield het nooit langer dan een paar weken vol. ‘Als je doodgaat, wie erft dan je dagboeken?’ vroeg ik op een dag hoopvol aan mijn aanbeden nicht. Desnoods was ik bereid een leven lang te wachten. ‘Niemand,’ antwoordde ze toen onverstoorbaar. ‘Ze worden vernietigd, mijn moeder heeft het beloofd.’

‘Oh,’ zei ik teleurgesteld.

zaterdag 7 augustus 2010

Overwinning

Mijn meest levendige herinneringen aan de middelbare school hebben te maken met gymnastiek, ofwel Lichamelijke Opvoeding, zoals dat op het lesrooster heette. Gelukkig kom ik tegenwoordig zelden tot nooit in een gymzaal, behalve soms als ik ga stemmen. Eén teug van die bedompte lucht van leer, zweetsokken en plastic matten is genoeg om oude trauma’s te doen herleven. In retrospectief komt het me nog surreeeler voor dan destijds: een stel opgeschoten pubers dat moet klauteren in rekken, zwaaien aan ringen en springen op trampolines, het lijkt wel bedacht door een of andere waanzinnige. Om nog maar te zwijgen over idiote opgaven als de zogenaamde coopertest – daarvan weten we het tenminste zeker, die is verzonnen door meneer Cooper. Tijdens de koude oorlog ontwikkelde hij de test om Amerikaanse astronauten te drillen, en daar lijdt de Nederlandse tiener nu nog onder.

Naast onze zeer respectabele school lag een immens sportveld ter grootte van een bescheiden voetbalstadion, waar wij die coopertest eens per jaar moesten afleggen. Je mocht naar dat heilige gras buiten de gymles geen vinger uitsteken, dan werd je geheid teruggefloten door de dienstdoende concierge. Het veld was uitsluitend bedoeld om ons te bekwamen in nobele sportkunsten, zoals bijvoorbeeld het discus- en speerwerpen. Zo’n topzware frisbee heb ik zelf nooit verder weten te slingeren dan pakweg een halve meter. Het doet denken aan klassiek filosofisch probleem: wierp ik de discus of wierp de discus mij? Tot op de dag van vandaag vraag ik me af waar dat in godsnaam allemaal goed voor is geweest – ik heb deze latent aanwezige kennis later nooit ergens voor kunnen gebruiken. Wellicht in de toekomst nog eens, als we door een nucleaire oorlog worden teruggeworpen in de oertijd. Vooralsnog neem ik aan dat het speerwerpen met name appelleert aan de primaire driften van gymdocenten.

Mijn allergrootste vijand was echter De Bok. De angst die dat monsterlijke leren geval op vier poten mij inboezemde was ongeevenaard. De gymleraar, die zich daar helemaal niets bij voor kon stellen en zelf waarschijnlijk gymleraar was geworden omdat hij zo’n begenadigd bokspringer was, probeerde mij goedschiks en kwaadschiks over het wanstaltige apparaat te krijgen. ‘Het zal een echte overwinning voor je zijn,’ orakelde hij lispelend, ‘anders zul je altijd bijven terugblikken op een nederlaag.’ En ik moet zeggen, toen hij me na vier jaar eindelijk zo ver had gekregen een poging te wagen, bleek hij nog gelijk te hebben ook. Ik kukelde van de aanloopplank regelrecht op de grond, verzwikte een enkel en hoefde negen prachtige maanden niet te gymastieken. Het was één van de mooiste dagen uit mijn schoolcarrière.

donderdag 5 augustus 2010

Zwemangst

Het zeewater aan de Zuiditaliaanse kust is glashelder. En zou je dus verwachten dat men daar en masse lekker een stukje in gaat zwemmen. Maar nee. Soms zie je iemand tot de knieën in het water staan, een beetje turend naar de horizon met een blik op oneindig, of een krant lezend. Een stukje lopen door de branding, dat kan ook. Heel populair is op heuphoogte door het water waden, het schijnt dat dat enorm helpt tegen cellulitis, en je wordt er nog bruin van ook. Maar echt zwemmen is niet in trek. En dat komt niet, zoals je wellicht zou verwachten, doordat men rekening houdt met eventuele illegale radioactieve lozingen.

Het Italiaanse equivalent van de Privé bevestigde deze week: 43% van de bevolking zwemt niet of niet goed. Letterlijk stond er: nuota in modo approssimativo. Voor wie nog nooit een Italiaan op de approximatieve manier heeft zien zwemmen, dat gaat als volgt. Met serieus gezicht wordt een prachtige duik uitgevoerd. Daarna volgen twee met veel misbaar uitgevoerde crawlslagen, vergezeld van luidruchtig spartelwerk met de voeten, waarna de sportieveling naar lucht happend en met trots gezicht weer boven water verschijnt. Wie vertelt dat je in Nederland niet één, maar zelfs meerdere diploma’s voor zwemmen kunt behalen, wordt ongelovig aangekeken. Grapje zeker.

Maar goed. Het is hierdoor wel altijd lekker rustig in de Calabrese zwemwateren. Je hoort niets dan golven, en krekels. Met een beetje pech ook een familielid dat driftig in de branding staat te roepen dat je levensgevaarlijk bezig bent door zo ver uit de kust te gaan. En om half 12 is het definitief gedaan met de rust, als de animatori hun opwachting maken. ‘Goedemorgen allemaal,’ schalt er over het water, ‘Vanmiddag om vier uur passeert de processie van de Madonna Greca de kerk van Santa Cristina. U bent allen van harte uitgenodigd om te komen. Maar nu eerst… balli di gruppoooooo!’ Een gezellige zomerhit wordt opgezet. Meteen stormt het halve strand het water in. Dansen in zee, dat kan dan weer wel.

dinsdag 3 augustus 2010

(Be)rusten

Warm. De zomers zijn erg warm in Capo Rizzuto. De afgelopen vijftien jaar heeft het in augustus één keer geregend, en dat was een heel slechte zomer, daar wordt nu nog over gepraat. De hitte maakt de mensen berustend. Elk jaar wordt midden in de nacht een grote vrachtwagen met landbouwgif uitgereden over de vakantiekolonie Santa Cristina, de zogenaamde disinfestazione tegen insecten. Het klinkt feestelijk, maar dat is het allerminst. Ik bewaar niet al te beste herinneringen aan de nacht dat ik wakker werd in een wolk van pesticiden, en mijn toevlucht moest zoeken tot het strand. Vinden jullie dat nou niet zorgelijk, vroegen we daarna aan de buren, al dat gif, er zijn hier veel gezinnen met kleine kindjes. ‘Ah nee, dat is juist goed, dat is tegen de muggen,’ wordt dan gezegd. Over gezondheidsrisico's haalt men de schouders op. Je drukmaken over het milieu is al helemaal niet aan de orde. In de haven van Crotone, twintig kilometer verderop, ligt al jaren een chemische fabriek te verroesten, ook nog nooit iemand over gehoord. Ik stel me Noord-Afrika een beetje zo voor. De zon staat ‘s avonds laag, het licht is roze. Op een droog veld voetballen jongens alsof hun leven er vanaf hangt. Langs de kant staan bloeiende oleanders.

En wat zou je je ook druk maken over vervuiling. Eten, dat is pas echt belangrijk. Ik begin steeds meer te vermoeden dat de zee voor Zuiditalianen alleen maar een alibi is om 16 uur per dag met eten bezig te zijn, het strand zelf is bijzaak. Hoewel mooi bruin worden ook hoog op de agenda staat. ‘Weet je wat jij moet doen,’ zei mijn neef laatst bloedserieus, ‘je moet van tevoren een paar keer naar de zonnebank gaan, en als je dan hier weekje komt dan ben je daarna prachtig bruin. Anders houdt de kleur niet, je moet dat langzaam opbouwen.’ Ik beloofde hem dat ik er over na zou denken. De neef heet Giuseppe, Jozef dus eigenlijk, een mooie Italiaanse naam. Maar het kan nog veel mooier. Onze buurman gaat door het leven als Salvatore, wat inderdaad zoiets als ‘Verlosser’ betekent. De vrouw van Salvatore is een traditionele echtgenote. Zij gaat dagelijks een uurtje naar het strand in de ochtend en dan snel weer terug naar huis om te koken voor man en kinderen. Tijdens het eten en op het strand wordt er ook eigenlijk bijna uitsluitend gepraat over eten. Je zou het niet zeggen, maar de bereiding van courgette biedt mogelijkheid tot urenlange discussies.

Na het middageten is het tijd voor de riposo. Riposare betekent eigenlijk rusten, en meestal is dat slapen, maar niet noodzakelijkerwijs. In Nederland rust je niet. Ja, als je dood bent misschien (‘rust zacht’). Bij leven ben je of ergens mee bezig, of je slaapt, niet iets vaags daar tussenin. In het zuiden is men niet zo druk bezig, over het algemeen. Behalve met eten natuurlijk, en daar word je ook moe van. Anna, de moeder van Giuseppe, kookt als het moet voor een weeshuis, dus altijd veel teveel. Ze kookte ook jarenlang voor de armen in Cosenza. Onder het eten wordt besproken welke soorten vis er lekker zijn bij couscous, want ook de buitenlandse keuken arriveert langzaam maar zeker. Dan gaat het nog even over een oude kennis, die een dochter heeft verloren, en toen een neef, allebei een ongeluk met de motorino in Rome. Veel gaat in dialect, maar de grote lijn is duidelijk. Hij is sfortunato geweest, onfortuinlijk. ‘Ja,’ verzucht Anna, ‘laten we nostro signore bedanken dat hij ons heeft behoed voor dit soort rampen.’ Iedereen kijkt loom voor zich uit. ‘Wie wil er koffie,’ vraagt de man van Anna. Een hondje hapt lusteloos naar een vlieg.

Tijd om te rusten.

maandag 19 juli 2010

Het Zilver


Eén van mijn moeders onwrikbare principes is dat je altijd eet met zilveren bestek. Als kind leerde ik van haar, dat een metalen vork handig is om onkruid mee te wieden, kattenvoer in een bakje te doen of een schroef mee vast te draaien, maar volledig ongeschikt wordt geacht voor op tafel. Mijn moeder refereerde regelmatig aan ‘het Zilver’ waarmee ze dan dus geen familiejuwelen of een andere liquide voorraad edelmetaal bedoelde, maar het tafelzilver van mijn overgrootouders. Dit Zilver, vijftigdelig met bijbehorende servetringen, lag opgeborgen in een grote houten kast en werd door mijn moeder gepoetst, in ere gehouden en bewaakt alsof het een heuse schat betrof.

Mijn vader deed net zo hard mee met de gekte. Als we op het punt stonden om op vakantie te gaan, trapte hij halverwege de oprijlaan meestal dramatisch op de rem. ‘Het Zilver!’ riep hij dan verschrikt uit, en trok een sprintje naar de keuken om het gekoesterde familiebezit ergens achter een schuifdeurtje op zolder te verstoppen. Mijn moeder zat ondertussen waarderend toe te kijken. Leuk stel, mijn ouders. Toen ze gingen scheiden, wilde mijn vader zijn Zilver natuurlijk graag meenemen. Alleen bracht dit mijn moeder in een penibele situatie. Scheiden is één ding, maar dan ook nog moeten eten van roestvrij staal, dat is de catastrofe compleet. Gelukkig kwam er in haar eigen familie weer nieuw Zilver beschikbaar dat niemand wilde hebben.

Want het verdwijnt, de interesse voor tafelzilver. Mensen als mijn moeder zijn een uitstervend ras. Laatst was ik bij een oude tante in Delft, en die had nog mooi bestek op tafel, gepoetst en wel. Maar voor de rest zie je dat zelden. En tijdje geleden werden we weer eens met onze neus op de feiten gedrukt. Er was namelijk ingebroken, en ik was de eerste die thuiskwam. ‘Mam, ze hebben je laptop meegnomen,’ zei ik door de telefoon, ‘het hele huis ligt overhoop.’ ‘En het zilver…?’fluisterde ze angstig. ‘Dat is er nog,’ stelde ik haar gerust, ‘of eigenlijk,’ preciseerde ik, ‘ze hebben het wel gevonden, maar niet meegenomen.’ Er viel een lange stilte aan de andere kant. ‘Dan was het vast een junk,’ zei mijn moeder uiteindelijk. En daarmee was de zaak afgedaan.

woensdag 7 juli 2010

Huub en Dien

Het is ook eigenlijk wel weer grappig om thuis te zijn, vooral omdat er helemaal niets veranderd is. Mijn overbuurvrouw Dien hing al meteen uit het raam. ‘Joehoe,’ riep ze, ‘joehoe wat leuk dat je weer terug bent. Is dat nou je vader.’ Dien is latent alcoholistisch (volgens mijn benedenbuurvouw) en getrouwd met Huub. Ze wonen in het geboortehuis van Wim Sonneveld. Dat vertellen ze ook te pas en te onpas aan iedereen, dat ze in het geboortehuis van Wim Sonneveld wonen. Af en toe stopt er een rondleiding met bejaarden en een gids voor de deur, en die vertelt dat dan weer aan de bejaarden. Ik heb al een kleine zes jaar een perfect zicht op het doen en laten van Huub en Dien. Zo weet ik dat ze geen kinderen hebben, maar wel een papegaai. In een kooi. Als het mooi weer is, mag de vogel ook af en toe een middagje buiten staan. Dat is dan op een stok. Wegvliegen kan niet, want het is een gekortwiekte papegaai.

Op de straatbarbecue van vorig jaar, toen ze een beetje aangeschoten was, vertelde Dien dat ze een tijdlang in Zwitserland hebben gewoond. Dat was eigenlijk erg goed bevallen. Ze deed daar iets met astmatische kindertjes die een weekje gingen skiën in de frisse berglucht. Huub werkte in een fotowinkel drie bergdorpen verderop, en ze zagen elkaar alleen in het weekend. ‘De beste periode uit ons huwelijk’ verzuchtte ze spijtig. Dat kunnen wij van nummer 82 a bis ons wel voorstellen, want we horen Huub regelmatig stevig schreeuwen naar Dien en naar de Dingen. Dit kwam tot een piek in de zomer van vorig jaar, toen hij had besloten de woonkamer te verbouwen. Terwijl Dien en de papegaai boven zaten te bibberen, woedde beneden Huub tussen de plafondpanelen en nieuwe raamkozijnen en grote wolken stof. Ik schreef destijds een scriptie, dus ik had alle tijd om dat uitgebreid gade te staan.

We hadden er zelfs een weddenschap op ingezet. Die ik nu helaas verloren blijk te hebben, want ik had de duur van de verbouwing geschaald op oneindig, of toch in ieder geval op een jaar of drie. En dat terwijl het project al na een luttele elf maanden is voltooid. Toen we de witte wijn opentrokken op het dakterras, begon Huub echter op straat met een oorverdovende cirkelzaag aan een niet nader te benoemen object te klussen. Desgevraagd verklaarde hij: ‘Ik weet nog niet precies wat het wordt, ik zaag zomaar een beetje en dan zien we het wel.’ Wij drinken dus maar weer binnen, met de ramen dicht. En het is net als vroeger. Op één ding na. Op het dak van Huub en Dien woont namelijk een stelletje duiven. Ze zitten daar al jaren gezellig een beetje aan elkaars veertjes te plukken. En nu zag ik ineens iets waar ik me ernstige zorgen over maak: het is er nog maar eentje.

vrijdag 11 juni 2010

Gewaagd

Er zijn van die mensen, die heel sentimenteel doen over bont. Ze pinken dan een traantje weg voor de zilvervos, en zetten vervolgens hun vork in een bord lasagna. Zonder kalfsgehakt uiteraard, want dat is ook al zo zielig, zo’n lief kalfje doodmaken. Dit soort zigeunermeisjes-sentiment belemmert natuurlijk een reële discussie over dierenwelzijn. Als je ziet hoe zo’n koe in werkelijkheid leeft kan het wellicht maar beter zo gauw mogelijk afgelopen zijn, wat een heel nieuw ethisch licht werpt op de consumptie van kalfs- en lamsvlees. Sterker nog, om terug te komen op het bont: een bontjas gaat generaties lang mee, terwijl een vleesproduct uitermate vergankelijk van aard is. Hoewel ikzelf een koe veel leuker vind dan die griezelige nertsen en fretten, die toch altijd een beetje rat-achtige associaties oproepen, heb ik er desalniettemin begrip voor dat het aaibaarheidsgehalte van een wollig piepend (?) diertje hoger is dan dat van een varken.


Ook snap ik de redenering wel. ‘Want,’ zo zult u misschien zeggen, ‘dat bont dat is alleen maar voor de sier. Dat hebben we niet echt nodig.’ Enige reflectie leert echter dat datzelfde geldt voor vlees. Is het inderdaad het geval dat we ons in de oertijd hulden in berenvellen en rendieren afkloven, tegenwoordig is dat dankzij ondoordringbare jassen van acryl en zogenaamde ‘vleesvervangers’ nergens meer voor nodig. Tofu is niet langer uitsluitend verkrijgbaar in biologisch dynamische geitenwollensokkenwinkels maar gewoon bij de Albert Heijn (zelfs met bijgeleverde AH receptkaart: zie ook ‘AH-Erlebnis’). Dus dat is niet langer een legitiem excuus. Ik draag graag schoenen van leer, maar dat is strikt genomen natuurlijk alleen maar overbodige luxe (behalve als je gevoelig bent voor zweetvoeten) aangezien er hoogwaardige kunststof alternatieven bestaan. Een bontjas is wellicht een beetje decadent, maar het principe blijft hetzelfde.


En ook dierenliefde blijft aan mode onderhevig. In de jaren ’80 en ‘90 was er bijvoorbeeld nogal veel ophef over het doodknuppelen van zeehondjes. Er is zelfs een heel tranentrekkend Kinderen voor Kinderen liedje over geschreven (‘Tweedehands jas’). Maar nu hoor je daar vrijwel niemand meer over. De zeehond is blijkbaar, net als de ozonlaag, alweer passé. Tegenwoordig focust de linkse lobby zich namelijk op circusdieren, Japanse walvisjacht en stierenvechten. Onlangs zag ik min of meer toevallig een heuse corrida. En - ik besef dat ik me hier op glad ijs bevind, als pragmatisch vegetariër zijnde - esthetisch gezien vond ik het zeer de moeite waard. Het is wreed en bloederig en primitief, maar wel mooi. De stieren blaakten van gezondheid, en worden ook nog opgegeten achteraf. Is dat erger dan een door zijn poten gezakte vleeskip, die met een beetje pech ook nog half Europa door wordt gesleept? Het is maar een overweging, want het blijft natuurlijk appels met peren vergelijken.


En moeten we onze vleesetende en/of bontdragende medemens gaan mijden? Het altijd geëngageerde Kinderen voor Kinderen heeft dit ethische dilemma gelukkig ook weer helder weten te vatten: ‘Waarom doen poezen van die erge dingen / dat heeft zo’n vogeltje toch niet verdiend / Ik zou mijn Miep er bijna om gaan haten / Wat ook niet kan want Miepie is mijn vriend.’


Kinderen voor Kinderen, de hits:

Tweedehands jas

Miepie



donderdag 10 juni 2010

La vie devant soi

Geen baan, geen auto, geen vriend, geen huis, geen kat: het moge duidelijk zijn dat ik een beetje begin achter te lopen op leeftijdgenoten. En in Aix krijg ik alle kans om het hele studentengebeuren nog een keer dunnetjes over te doen, zelfs compleet met hoogslaper ditmaal. (Ooit geprobeerd een tweepersoonsbed op te maken terwijl je met één teen op een wiebelig laddertje balanceert? Geen wonder dat veel studenten maar eens in drie maanden hun bed verschonen.) De meeste van mijn nieuwe vriendjes en vriendinnetjes zijn om en nabij de twintig, wat mij af en toe een beetje bejaard uit de verf doet komen maar doorgaans eigenlijk wel verfrissend is. Vier van hen wonen ook samen. Het sympathieke daarvan is dat hun appartement uit één ruimte bestaat, zodat dit samenwonen redelijk letterlijk moet worden opgevat. Ze slapen een beetje waar het zo uitkomt. Het lijkt al met al vrij veel op een nest met jonge hondjes.


Toen ik laatst langskwam, leek het of er een soort van ontploffing had plaatsgevonden. Dat kwam, het huurcontract was kwijtgeraakt en dat waren ze met zijn allen gaan zoeken (zonder resultaat). Midden in een berg onderbroeken, sokken, boeken, truien en koffiemokken kon ik nog vaag de contouren van enkele meubelstukken herkennen. De zoektocht was inmiddels gestaakt, en Max lag in boxershort met Ray-Ban voor het open raam te filosoferen over de zin des levens. Anna en Nina waren ondertussen verwikkeld in een discussie over twee zakken kleren die Anna (mogelijk) per ongeluk bij het vuilnis had gezet, in de veronderstelling dat het vuilniszakken betrof. Alexandra was ongeïnspireerd bezig een wanordelijke berg schoenen te herarrangeren. Terwijl ik me een weg naar het aanrecht manoeuvreerde om thee te maken, informeerde ik eens of dat nou goed ging zo, met zijn vieren? ‘Oh well,’ haalde Alex ludiek haar schouders op, ‘we’ll manage.’


Rond negenen begonnen we verwachtingsvol richting Max te kijken, aangezien hij had beloofd te koken. Met een enorme grijns begaf hij zich naar de keuken, alwaar hij vervolgens geheimzinnig rondsprong bij het aanrecht om iets te bereiden dat hij aanduidde als ‘kip met rijst en banaan.’ Na enige experimenten met mango en perzik was hij met de banaan -naar eigen zeggen- op een hoger culinair plan beland. Ik kreeg ineens een flashback: mijn eerste studentenhuis. Op een mooie lenteochtend scharrelde ik zonder bril naar de keuken, alwaar ik een van mijn scheikundige huisgenoten aantrof, druk doende met de bereiding van een roerei met groente. ‘Goh dat lijkt wel sla, wat je daar aan het bakken bent’ tuurde ik bijziend in de koekepan, ‘wat is het?’ Bleek het ook echt sla te zijn. Maar ik geef toe: de rijst van Max was inderdaad erg lekker. Je zou er bijna student voor blijven!


Rijst met banaan volgens Max:

Fruit in een koekenpan een uitje. Bak daarin vervolgens wat stukjes kipfilet (of niet, het is enigszins minimalistisch maar ook lekker zonder). Voeg daaraan 2 of 3 bananen en een half potje crème fraîche toe. Tijdje laten sudderen tot het een soort saus is geworden. En opdienen met rijst natuurlijk.


woensdag 2 juni 2010

Authentiek


Iedereen is altijd lyrisch over Toscane. Want daar is het zo prachtig, en het eten zo lekker, en de mensen zo aardig, en het is er allemaal nog zo authentiek. Wat ze er dan even niet bij vertellen is dat je er in de zomer struikelt over de campers en Duitsers met sandalen. Oude mannetjes op het dorpsplein zijn net zoiets geworden als indianen in een reservaat, iets om even snel een foto van te maken en dan gauw verder naar de toren van Pisa. Gelukkig heeft Italië vele gezichten. In het zuiden is het toerisme nog heerlijk nationaal en kun je je hart ophalen aan echt authentieke kreupelen, blinden en ongeletterden. Ik herinner me nog goed, de eerste keer dat ik mijn (nu ex-)vriend meenam naar Calabria. Hij was sowieso niet zo’n wereldbestormend type, maar na deze ervaring besloot hij wellicht definitief nooit meer een voet buiten Amsterdam te zetten. We namen de trein vanuit Napels, dus dat begon al interessant. Mijn vriend was enigszins gespannen, met name na het zien van enkele tientallen kleine zelfstandige ondernemers met emmers vol koude drankjes en ‘paninipaninipaniniiiiii’ zoals je inderdaad verwacht in Guatemala en niet in een westers land. Dit was niet helemaal het Italie dat hij zich had voorgesteld.


Toen viel zijn blik op de bagage van onze bezonnebrilde medepassagier. ‘Wat zit daar in godsnaam in?’ vroeg hij vreesachtig, knikkend naar een illegaal uitziend pakketje. Veel Napolitanen die ‘afdalen’ dragen inderdaad een verdacht met plakband omwikkeld pakje piepschuim met zich mee. Onschuldiger kan het bijna niet: het bevat namelijk mozzarella. ‘Mozzarella?’ vroeg mijn vriend ongelovig. ‘Mozzarella’ bevestigde ik. ‘Maar waarom gaan ze daarmee lopen slepen?’ vroeg mijn vriend met ogen op schoteltjes, en toen moest ik hem uitleggen dat de mensen in Campania er heilig van overtuigd zijn dat de mozzarella uit Campania de beste mozzarella van de wereld is, veel beter dan die uit het noorden en uit het zuiden van het land, dat het product zo gevoelig heet te zijn dat je het ook eigenlijk ter plekke moet opeten en dat vervoer van een half uurtje al catastrofale gevolgen zou hebben voor de smaak. Wat ik besloot even voor mijzelf te houden is dat er in diezelfde mozzarella waanzinnige hoeveelheden dioxine zijn gevonden, en dat – hoewel ik niet precies weet hoe het met de koeien staat - de geiten rond Napels regelmatig dood schijnen neervallen door afvaldumpingen van de Camorra. Ik wilde hem niet meteen de stuipen op het lijf jagen, zo’n eerste keer.


Toen wij het station van Lamezia Terme binnenboemelden was de avond inmiddels gevallen. Mijn oom Ippolito zou ons daar komen oppikken. Een belevenis op zich, want hij ziet eruit alsof hij is gecast om de rol van Siciliaan te spelen in the Godfather. Terwijl hij ons in zijn gedeukte Punto door de Sila loodste, zagen we overal bosbranden. Het was de zomer van de grote incendi, en het moet net zijn geweest alsof we rechtstreeks het inferno in reden. Deze impressie werd nog versterkt door de onafgebouwde betonnen barakken, zwerfhonden en zandwegen rond Isola Capo Rizzuto. En we waren er nog niet, want voordat we naar ons eigen onderkomen konden gaan moesten we uiteraard eerst de voltallige familie begroeten. Je kunt niet zomaar de volgende dag even langslopen met een gezicht alsof er niets aan de hand is, dat moet allemaal meteen. Mijn vriend trok bleek weg bij het idee, het was duidelijk meer dan hij kon verdragen op een dag. Maar gelukkig was de ontvangst authentiek hartelijk, dus echt zoals je leest in al die suffe boekjes over het Goede Italiaanse Leven, en zelfs beter dan dat. Na een paar borden pasta en parmigiana zag mijn vriendje er al een stuk blijer uit, en toen we hem na twee weken weer op de trein richting Napels zetten was hij zes tinten bruiner, vijf kilo zwaarder en vele ervaringen rijker. Dus kom naar Calabria! Voor het te laat is.





zondag 9 mei 2010

Delen

Ik ben een nieuwsgierig mens. Toen Hyves werd uitgevonden, voelde ik me dan ook de koning(in) ter rijk. Eindelijk kon je iedereen eindeloos onbeschaamd begluren, inclusief foto’s en privéberichten. Het was altijd al een beetje onhip natuurlijk, met van die dansende bananen enzo. Maar na de universitaire uitstroom richting Facebook zijn geloof ik alleen nog tieners, alleenstaande vrouwen met een uitkering en bierbuikige automonteurs genaamd Jordy overgebleven. Inmiddels heeft het veel weg van een soort lokale buurtkroeg waar je eigenlijk liever niet gezien wilt worden. Onlangs viel mijn oog bijvoorbeeld op de Hyve van Grieks Restaurant Rhodos in Zaltbommel, waar commentaren worden achtergelaten als 'eten was baas, serveerster ook.' Toen wist ik dat het zachtjesaan tijd werd om mijn account te desactiveren.


Een goede vriend snapt niet waar ik me druk over maak. ‘Laat de mensen toch hun gang gaan’ zegt hij altijd, ‘als ze dat nou leuk vinden.’ Maar dat is juist het hele punt van sociale netwerken: die mensen zetten allemaal dingen op hun Hyve zodat je het kunt zien. Zij hebben dan bijvoorbeeld nieuwe bloempotten gekocht voor in de tuin en willen dat met mij delen, zoals dat heet. Met delen in de klassieke zin van het woord heeft niet natuurlijk niet veel te maken. Het is meer zeggen ‘hee kijk eens even allemaal wat een leuk leven ik heb.’ Helaas valt dat in praktijk dus tegen. Als ik bijvoorbeeld lees: ‘Hardlopen net ging echt vet goed. Netjes met een opbouwschema. Jippie’ maakt een enorme doorzon-moeheid zich van mij meester. Wat niet wegneemt dat het fascinerend is om de samenleving te zien communiceren middels zinsneden als ‘lama wete’ ‘tot laters dan maar’ ‘toedels’ ‘ik zit op het werk’ ‘geniet er maar lekker van’ en ‘wijntje doen.’ Ik krijg het waarachtig nauwelijks op papier.


Mensen die zichzelf echt interessant vinden, hebben natuurlijk geen Hyves of Facebook, die Twitteren. Briljant idee toch, om de meest oninteressante functie van netwerkpagina’s te isoleren op een aparte site. Ik ben dol op alles wat openbaar is, maar bij Twitter trek ik de grens. Vaak kun je van een Twitter-pagina ook eigenlijk geen droog brood maken, want het is alleen maar op een interactieve manier leuk voor andere Twitteraars die je zogezegd volgen of voor heel goede vrienden. Mijn ex Twittert tegenwoordig ook, en waarachtig, het is net alsof hij is opgestaan uit de dood en naast me op de bank zit. Zo weet ik nu ineens dat hij 1) een nieuwe vriendin maar desalniettemin 2) nog geen kind heeft en 3) nog wel steeds obsessief bezig is met krasloten en Jan Rot. Vreemd toch eigenlijk dat mensen dit soort dingen zomaar met vriend en vijand (waar ik in dit geval toe behoor) willen delen.


Maar goed. Iedereen heeft het volste recht op de illusie van persoonlijke roem. Ik heb er allemaal geen bewaar tegen, als ik er af en toe maar even iets over mag schrijven. En dat deel ik dan weer graag met jullie. Ha!



woensdag 5 mei 2010

Poes

Misschien ligt het aan het weer (regen, regen, regen) of ben ik gewoon echt al te lang alleen, maar de laatste tijd voel ik de sterke behoefte aan de geruststellende aanwezigheid van een kat in huis. Of eigenlijk, niet zomaar een kat: ik mis mijn kat. Helaas is dit uitzonderlijk schrandere dier een zomer geleden hemelwaarts gegaan (of tenminste, dat hoop ik dan). Mijn moeder was daardoor nog verrast aangedaan. Ondanks het feit dat ze de poes de toegang tot de bovenverdieping en de woonkamer van het huis had ontzegd, en constant mopperde ‘die kat is net je vader, ik kan er helemaal geen afspraken mee maken,’ was ze bijkans in tranen. Het mag overigens geen verrassing heten dat mijn vader en de poes een spuughekel aan elkaar hadden (hij is meer een hondentype, die zijn namelijk loyaal en gehoorzaam. Het kwijlen, blaffen en uitlaten neemt hij daarbij voor lief).

Die poes had ik niet zomaar uit het asiel gevist, hoewel dat uiteraard heel nobel geweest zou zijn. Het was een cadeautje voor mijn achtste verjaardag, afkomstig van mijn grote liefde toentertijd: de Zoon van de Dierenarts. Deze dierenarts woonde in een immense witte villa aan het eind van de straat en was een heel glossy figuur, die gebronsd en wel in zijn BMW de Zeister straten onveilig maakte. Destijds was hij zelfs zoiets als een nationale bekendheid door een wekelijks TV consult bij de 5 Uur Show (jaja, soms is de werkelijkheid beter dan fictie). Enfin. Zijn zoon had waarschijnlijk het dandyisme van zijn vader geerfd, want ik was weg van hem. En niet alleen gaf hij me knikkers op het schoolplein (o hemel) op mijn verjaardag kwam hij dus aanzetten met dat katje.

Aanvankelijk wilde ik de poes Corine dopen, want zo heette mijn paardrij-juf (‘pikeuze’ hield mijn moeder deftig vol) die overigens niet lang meer mijn paardrij-juf zou zijn doordat ze ongewenst zwanger werd van haar vriend, een potige bouwvakker uit Soest. Extreem gealarmeerd door het idee van een Corine (Cor?) in huis, heeft mijn moeder mij vervolgens uiterst kundig van dit idee afgepraat. Ik blonk niet echt uit in het bedenken van namen, dat moet worden gezegd. Mijn konijn bijvoorbeeld heeft zijn hele leven moeten rondhupsen met de vernederende naam Bessie. Het mag dus een klein wonder heten dat mijn kat toch nog een leuke naam heeft gekregen (Chrisje), hoewel ik me niet kan herinneren dat die veel werd gebruikt in de dagelijkse omgang.

Wij zeiden altijd gewoon Poes.

dinsdag 4 mei 2010

Kleedje

Ik ken inmiddels heel wat meisjes en vrouwen die een Italiaanse vriend hebben of hebben gehad, en heb een aantal interessante overeenkomsten opgemerkt in hetgeen zij over hun schoonmoeders te berde brengen. Het gaat daarbij dan met name om moeders uit het zuiden des lands. Hoewel allemaal even hartelijk, royaal en gastvrij (hetgeen in Nederland altijd maar weer de vraag is) word je uiteindelijk toch wel uitgebreid door de hele familie op constante basis geëvalueerd. En anders dan in Nederland zullen je kwaliteiten in het huishouden en in de keuken daarbij een grote rol spelen. Ik weet dit zelfs uit de eerste hand, want mijn Calabrese neef heeft een hele reeks vriendinnen gehad die meestal door de familie werden afgeserveerd omdat ze dergelijke vaardigheden niet onder de knie hadden. Een Italiaanse vriend lijkt me dan ook doodeng, ik ben namelijk er absoluut zeker van dat ik bij het onderdeel koken meteen door de mand val.


Toch kan het even duren voordat dat wordt ontdekt, want je kunt er tijdens een bezoek wel vanuit gaan dat je schoonmoeder de regie in de keuken volledig overneemt. Mocht je je Italiaan naar het buitenland hebben geëxporteerd, of wellicht naar een andere regio van het land, dan kun je er bovendien zeker van zijn dat de schoonfamilie met tassen vol streekproducten aan komt zetten, een beetje alsof er bij jullie in de buurt geen voedsel verkrijgbaar is. Want de [tomaten-citroenen-mozzarella] uit [Catania-Cosenza-Caserta] zijn uiteraard onvergelijkbaar beter dan wat jullie normaal gesproken eten. Een vriendin van mij had na een weekend met de ouders van Giuseppe een huis uitpuilend van mele cotogne, ingedroogde appels van een bijkans uitgestorven soort die na een aantal uur discussiëren met mijn oma in het Nederlands kweepeer blijkt te heten. ‘Alsjeblieft, eet ze op en neem er ook wat van mee naar huis’ verzuchtte ze tijdens de lunch, ‘ik kan die dingen niet meer zien.’


Het huishouden is natuurlijk ook heel belangrijk, hoewel toch minder dan het kookgebeuren. Aangezien Italiaanse vrouwen eng schoon zijn (waar op zich niets mis mee is) wil dat nog wel eens wringen met een meisje uit een minder proper buitenland. Een ander vriendinnetje klaagde bijvoorbeeld: ‘Als Ciro’s moeder bij ons heeft gelogeerd, kan ik niets meer terugvinden. Ze ruimt mijn kasten anders in, kijkt in al mijn spullen, en vraagt dan naderland dwingend: ‘Is dat niet veel beter zo, je onderbroeken en je BH’s apart?’ Hierbij vind ik een terugkerend fenomeen bijzonder grappig, en dat is de toevoeging van een kleedje voor het aanrecht. Het is meestal een soort voddenmatje of een ander gekleurd katoenen geval, en desgevraagd zal je worden geantwoord dat dat hygiënisch is, hetgeen ik ten zeerste betwijfel. Italië is voor zover ik weet het enige land waar de vrouwen gebruik maken van een kleed in de keuken, en het klinkt mij telkens weer wonderlijk in de oren. Maar ’s lands wijs, ’s lands eer, zullen we maar zeggen.


Ik wil toch graag besluiten met een opbeurende noot. Dames, er is geen reden tot wanhoop. Alles kan worden gered door Fabrizio, Marco of Enrico op een maniakale manier lief te hebben. Al je huishoudelijke tekortkomingen zullen je spontaan worden vergeven. En dat is dan toch eigenlijk wel weer heel sympathiek.

zaterdag 1 mei 2010

Geconditioneerd


Natuurlijk is het bekend, dat alle stijlvolle designers ten spijt Italianen ook wel eens massaal een modieuze scheve schaats rijden. Dat is bijvoorbeeld het geval met die afzichtelijke Invicta rugtassen, en een heel curieus model sportschoenen dat ik niet goed kan beschrijven. Maar er is een ding dat voor mij absoluut onweerstaanbaar is, namelijk het dansverschijnsel genaamd balli di gruppo. Ofwel groepsdansen: een fenomeen met dertig variaties op de macarena. Hoewel dit ongetwijfeld ook bestaat bij ClubMed, is het in zuidelijke delen van Italië grappig genoeg niet alleen voor te dikke mensen met puistjes, maar sociaal geaccepteerd en ongekend populair. De kunst is dan wel weer om het allemaal zo nonchalant mogelijk te doen. Maar toch.

De muzikale omlijsting van het geheel is over het algemeen vrij eenvoudig en meestal spaanstalig. Ik stuitte laatst op iets met de scherpzinnige tekst ‘chu chu uá / chu chu uá /chu chu uá - uá - uá.’ Ook zijn er een paar klassiekers met ongelofelijke kokosnootnamen zoals ‘pam pam’ ‘cocorito’ en ‘el tipitipitero.’ Sommige hits hebben een wat groter houdbaarheidsgehalte en worden in de canon opgenomen, anderen verzinken na een zomer alweer in de vergetelheid. Er bestaan, zo vond ik op Youtube, heuse instructievideo’s voor dit soort dansjes genaamd ‘Ballomania’ met een grijnzende zwarte man en een Braziliaans meisje die op een roze podium staan te swingen. Ook blijken de balli latinamericani ongekend populair te zijn op bruiloften, waar de bruid en bruidegom enthousiast staan mee te hossen. Rationele overwegingen ten spijt, ben ik jammer genoeg volkomen geconditioneerd, en zodra ik iets dergelijks hoor begin ik spontaan dwangmatige dansbewegingen te maken.

Te lang in Calabria op vakantie geweest, waarschijnlijk. Op de enige videobeelden die van mij bestaan, ben ik in feite te zien terwijl ik met totale overgave meedoe met dit groepsverschijnsel. Is dat nog lief als je elf bent, op je 26e is het natuurlijk een ander verhaal. Maar wat schetste mijn grote verbazing toen ik uitging in Rome: ook in San Lorenzo slaan de studenten massaal aan het groepsdansen, en dan dus niet alleen in de zomer maar het hele jaar door! Enthousiast voegde ik me tussen de meute vrolijke italianen om mee te doen, waarop het Nederlandse gezelschap mij (zeer) bevreemd nastaarde en me de rest van de avond probeerde te ontwijken. Sindsdien probeer ik me dus een beetje in te houden, om anderen niet openbaar te schande te maken. Maar eens per jaar wordt de Drang te groot. Dan sluit ik thuis alle luiken en gordijnen en spring ik een uur lang als een volslagen idioot in het rond. En af en toe roep ik heel hard en onbeschaamd 'Tipitipitero! Ayo!'

Klik hier om het fenomeen te bekijken!