dinsdag 7 december 2010

Poezie

Op een goede dag in ons eindexamenjaar zochten mijn vriendinnetje en ik voor de schoolkrant een flamboyante oud-leerling om een leuk stukje te schrijven. Onze leraar Nederlands, zelf auteur van enige dichtbundels, tipte een student journalistiek uit Amsterdam. ‘Hij drinkt stevig en is een beetje gek, maar hij schrijft goed,’ waarschuwde hij.

De docent had niets teveel gezegd. Al spoedig na ons contact met de journalist in spe begon mijn naam op te duiken in columns van obscure -en helaas ook minder obscure- studentenblaadjes. In dat soort columns was ik dan zestien, droeg ik Snoopyondergoed en speelde ik volleybal. Dat vond ik niet leuk. Ik was namelijk net achttien geworden en droeg uitsluitend Hello Kitty onderbroeken, en ik had een hekel aan bijdehante jongens die stukjes over mij schreven.

De schrijvende student deed daarop iets slims. Hij nodigde mij uit bij hem thuis. Destijds bewoonde hij de vierde etage van een grachtenpand, samen met zijn beste vriend Martin, die hij introduceerde als ‘de nicht.’ Die vier verdiepingen vielen nog niet mee, vooral niet als je veel wijnflessen mee naar boven moest sjouwen, en zeker niet als je na het drinken daarvan weer naar beneden moest. Maar het uitzicht op de Westertoren was subliem.

Ik flikkerde meteen die avond – en niet eens met opzet - een glas rode wijn over het witte tapijt. ‘Geeft niks,’ zei de Schrijver, ‘dat er nog maar vele glazen mogen volgen.’ Niet lang daarop raakten wij inderdaad verzeild in een langdurige doch enigszins dysfunctionele relatie. Een relatie waarin ik regelmatig croissants uit het raam gooide, stampvoette als iets me niet zinde, 's nachts scheldend langs de grachten rende en ‘poezie’ heette.

‘Die poezie van jou, die blijft niet,’ sprak Martin op een dag profetisch terwijl hij een trek nam van zijn sigaret, ‘over een jaar of tien, als wij allang in de goot liggen te verrekken, dan rijdt er een enorme auto voorbij en daar zit zij dan in. Naast een rijke man.’ ‘Niet waar, ‘riep ik beledigd, ‘niet. Dat zou ik nooit doen. Ik blijf altijd bij jullie. Altijd.’

‘Voorlopig,’ zei Martin bedachtzaam, ‘voorlopig.’