zaterdag 7 augustus 2010

Overwinning

Mijn meest levendige herinneringen aan de middelbare school hebben te maken met gymnastiek, ofwel Lichamelijke Opvoeding, zoals dat op het lesrooster heette. Gelukkig kom ik tegenwoordig zelden tot nooit in een gymzaal, behalve soms als ik ga stemmen. Eén teug van die bedompte lucht van leer, zweetsokken en plastic matten is genoeg om oude trauma’s te doen herleven. In retrospectief komt het me nog surreeeler voor dan destijds: een stel opgeschoten pubers dat moet klauteren in rekken, zwaaien aan ringen en springen op trampolines, het lijkt wel bedacht door een of andere waanzinnige. Om nog maar te zwijgen over idiote opgaven als de zogenaamde coopertest – daarvan weten we het tenminste zeker, die is verzonnen door meneer Cooper. Tijdens de koude oorlog ontwikkelde hij de test om Amerikaanse astronauten te drillen, en daar lijdt de Nederlandse tiener nu nog onder.

Naast onze zeer respectabele school lag een immens sportveld ter grootte van een bescheiden voetbalstadion, waar wij die coopertest eens per jaar moesten afleggen. Je mocht naar dat heilige gras buiten de gymles geen vinger uitsteken, dan werd je geheid teruggefloten door de dienstdoende concierge. Het veld was uitsluitend bedoeld om ons te bekwamen in nobele sportkunsten, zoals bijvoorbeeld het discus- en speerwerpen. Zo’n topzware frisbee heb ik zelf nooit verder weten te slingeren dan pakweg een halve meter. Het doet denken aan klassiek filosofisch probleem: wierp ik de discus of wierp de discus mij? Tot op de dag van vandaag vraag ik me af waar dat in godsnaam allemaal goed voor is geweest – ik heb deze latent aanwezige kennis later nooit ergens voor kunnen gebruiken. Wellicht in de toekomst nog eens, als we door een nucleaire oorlog worden teruggeworpen in de oertijd. Vooralsnog neem ik aan dat het speerwerpen met name appelleert aan de primaire driften van gymdocenten.

Mijn allergrootste vijand was echter De Bok. De angst die dat monsterlijke leren geval op vier poten mij inboezemde was ongeevenaard. De gymleraar, die zich daar helemaal niets bij voor kon stellen en zelf waarschijnlijk gymleraar was geworden omdat hij zo’n begenadigd bokspringer was, probeerde mij goedschiks en kwaadschiks over het wanstaltige apparaat te krijgen. ‘Het zal een echte overwinning voor je zijn,’ orakelde hij lispelend, ‘anders zul je altijd bijven terugblikken op een nederlaag.’ En ik moet zeggen, toen hij me na vier jaar eindelijk zo ver had gekregen een poging te wagen, bleek hij nog gelijk te hebben ook. Ik kukelde van de aanloopplank regelrecht op de grond, verzwikte een enkel en hoefde negen prachtige maanden niet te gymastieken. Het was één van de mooiste dagen uit mijn schoolcarrière.