dinsdag 3 augustus 2010

(Be)rusten

Warm. De zomers zijn erg warm in Capo Rizzuto. De afgelopen vijftien jaar heeft het in augustus één keer geregend, en dat was een heel slechte zomer, daar wordt nu nog over gepraat. De hitte maakt de mensen berustend. Elk jaar wordt midden in de nacht een grote vrachtwagen met landbouwgif uitgereden over de vakantiekolonie Santa Cristina, de zogenaamde disinfestazione tegen insecten. Het klinkt feestelijk, maar dat is het allerminst. Ik bewaar niet al te beste herinneringen aan de nacht dat ik wakker werd in een wolk van pesticiden, en mijn toevlucht moest zoeken tot het strand. Vinden jullie dat nou niet zorgelijk, vroegen we daarna aan de buren, al dat gif, er zijn hier veel gezinnen met kleine kindjes. ‘Ah nee, dat is juist goed, dat is tegen de muggen,’ wordt dan gezegd. Over gezondheidsrisico's haalt men de schouders op. Je drukmaken over het milieu is al helemaal niet aan de orde. In de haven van Crotone, twintig kilometer verderop, ligt al jaren een chemische fabriek te verroesten, ook nog nooit iemand over gehoord. Ik stel me Noord-Afrika een beetje zo voor. De zon staat ‘s avonds laag, het licht is roze. Op een droog veld voetballen jongens alsof hun leven er vanaf hangt. Langs de kant staan bloeiende oleanders.

En wat zou je je ook druk maken over vervuiling. Eten, dat is pas echt belangrijk. Ik begin steeds meer te vermoeden dat de zee voor Zuiditalianen alleen maar een alibi is om 16 uur per dag met eten bezig te zijn, het strand zelf is bijzaak. Hoewel mooi bruin worden ook hoog op de agenda staat. ‘Weet je wat jij moet doen,’ zei mijn neef laatst bloedserieus, ‘je moet van tevoren een paar keer naar de zonnebank gaan, en als je dan hier weekje komt dan ben je daarna prachtig bruin. Anders houdt de kleur niet, je moet dat langzaam opbouwen.’ Ik beloofde hem dat ik er over na zou denken. De neef heet Giuseppe, Jozef dus eigenlijk, een mooie Italiaanse naam. Maar het kan nog veel mooier. Onze buurman gaat door het leven als Salvatore, wat inderdaad zoiets als ‘Verlosser’ betekent. De vrouw van Salvatore is een traditionele echtgenote. Zij gaat dagelijks een uurtje naar het strand in de ochtend en dan snel weer terug naar huis om te koken voor man en kinderen. Tijdens het eten en op het strand wordt er ook eigenlijk bijna uitsluitend gepraat over eten. Je zou het niet zeggen, maar de bereiding van courgette biedt mogelijkheid tot urenlange discussies.

Na het middageten is het tijd voor de riposo. Riposare betekent eigenlijk rusten, en meestal is dat slapen, maar niet noodzakelijkerwijs. In Nederland rust je niet. Ja, als je dood bent misschien (‘rust zacht’). Bij leven ben je of ergens mee bezig, of je slaapt, niet iets vaags daar tussenin. In het zuiden is men niet zo druk bezig, over het algemeen. Behalve met eten natuurlijk, en daar word je ook moe van. Anna, de moeder van Giuseppe, kookt als het moet voor een weeshuis, dus altijd veel teveel. Ze kookte ook jarenlang voor de armen in Cosenza. Onder het eten wordt besproken welke soorten vis er lekker zijn bij couscous, want ook de buitenlandse keuken arriveert langzaam maar zeker. Dan gaat het nog even over een oude kennis, die een dochter heeft verloren, en toen een neef, allebei een ongeluk met de motorino in Rome. Veel gaat in dialect, maar de grote lijn is duidelijk. Hij is sfortunato geweest, onfortuinlijk. ‘Ja,’ verzucht Anna, ‘laten we nostro signore bedanken dat hij ons heeft behoed voor dit soort rampen.’ Iedereen kijkt loom voor zich uit. ‘Wie wil er koffie,’ vraagt de man van Anna. Een hondje hapt lusteloos naar een vlieg.

Tijd om te rusten.