vrijdag 3 september 2010

Fiets

Bij ons thuis werd weinig gefietst. Ik wilde het niet leren, en mijn ouders drongen niet aan. Zij deelden samen een omamodel zonder versnellingen en met terugtraprem. Mijn vader had ook nog wel een stokoude racefiets uit de jaren zestig, maar dat was meer een soort oldtimer. Nu hij in Italie woont peddelt hij eens per jaar op dat museumstuk naar de bakker (vaker kan ook niet, want drie jaar Milanese mist is de doodssteek geweest voor de schroefjes). Bij thuiskomst wordt hij dan als een topsporter onthaald door zijn vrouw, die ik nimmer bij een fiets in de buurt heb gezien. Ze schijnt het wel te kunnen, maar dat is nooit bewezen.

Hoewel mijn vader ook toen ik klein was al wel eens een recreatief rondje door het dorp maakte op zijn antieke fiets, vond mijn moeder het allemaal maar niks. Ze besteeg de gazelle alleen maar in uiterste noodgevallen – als de auto stuk was – en dan met de grootste tegenzin. Dat gaat tenslotte ook niet zo makkelijk, als je principieel weigert een broek te dragen. Destijds reed ze in een solide Volvo uit het jaar nul, waar ze nauwelijks boven het stuur uit kwam. Op de achterbank kon je niet zitten, die werd in beslag genomen door een berg bibliotheekboeken, schoenen, en rokjes die eigenlijk naar de stomerij moesten.


Des te interessanter is het dan ook, dat ze nu een man heeft die dol is op fietsen. Op zondag gaan ze regelmatig een tochtje maken op de heide, iets wat mijn moeder mij anno 1995 nog pleegde voor te spiegelen als het summum van kleinburgerlijkheid. Ik vind dat erg lief, maar soms moet ik er wel om lachen. Laatst kwamen mijn moeder en haar man me opzoeken in Frankrijk. ‘En, waar staat nou je fiets,’ was een van de eerste dingen die hij vroeg, terwijl hij onderzoekend mijn straat rondblikte. ‘Geen fiets,’ zijn ogen werden groot van verbazing terwijl hij mijn antwoord op zich liet inwerken. Ik schudde mijn hoofd. ‘Maar hoe moet je je dan verplaatsen?’ hoorde ik hem bezorgd mompelen.