zaterdag 26 november 2011

Klein drama

Een oudere heer met een baard klopte op de deur van mijn kamer. Het was vrijdagmiddag, en de meeste van mijn collegae waren naar een langdurige lezing. ‘Weet u iets van die kast?!’ riep hij me toe. Ik knipperde met mijn ogen. ‘Kast?’ ‘Ja!’ vervolgde hij ontdaan, ‘mijn kast, mijn kast, die hier op de gang stond, met mijn archief, is helemaal door de war gemaakt.’ ‘Ik loop even met u mee,’ zei ik, ‘dat praat wat makkelijker.’

Op de gang stond inderdaad een geopende kast omringd door bergen papier. ‘Dit hier,’ sprak de man duidelijk bewogen, ‘is mijn archief, en dat ligt nu zomaar op de grond, het is een schande, ik schrik ervan, ik wil weten wie er verantwoordelijk voor is, ik kan gewoon mijn ogen niet geloven.’ ‘Ja,’ beaamde ik, ‘dat ziet er inderdaad niet goed uit. Helaas heb ik geen idee wie er in uw archief heeft gerommeld. Mag ik misschien vragen wie u bent?’

De bebaarde meneer moest nu zelf ook een beetje lachen. Een jaar of wat geleden was zijn afdeling verhuisd, maar het archief –of wat er van over was- was blijven staan. ‘Ik dacht dat ik de enige sleutel had,’ kreunde hij, ‘maar er moeten er dus meer geweest zijn. Anders kan ik dit niet verklaren. Hier,’ grabbelde hij in een stapel, ‘kijk nou. Al mijn veldwerk. Zomaar op de gang.’ Ik knikte begrijpend. Veel stukken waren nog met een typemachine geschreven.

De professor zuchtte diep. ‘Nouja. Niets aan te doen,’ sprak hij berustend. ‘Dan ga ik maar weer. Fijn weekend.’ ‘Ja,’ zei ik. ‘Het was leuk u te ontmoeten.’