zaterdag 22 januari 2011

Andijvie


Toen ik vier werd, kreeg ik van mijn vader een konijn. Zwart met wit. Hij timmerde er ook een ren voor, waar hij drie zonnige zaterdagmiddagen mee in de weer was. Mijn moeder was niet erg gecharmeerd van de gezinsuitbreiding, want een dier hoort niet in een hok, vond ze. Wellicht om het beest een beetje te troosten gaf ze hem uitsluitend exquise hapjes. Heel lang heb ik niet geweten dat mensen ook andijvie kunnen eten, dat ging bij ons altijd regelrecht naar het konijnenhok. Net als wortels, trouwens. Op dit krachtvoer-dieet bereikte het konijn de recordleeftijd van vijftien jaar.

Ook kreeg hij zo nu en dan een zogenaamde knabbelstok. Deze knabbelstok plachtten wij af te nemen bij de dierenwinkel op de hoek, sinds jaar en dag gerund door een aardige blonde kerel met de naam Dirk. (‘Leeft-ie nou nóg?’ vroeg Dirk elke keer stomverbaasd.) In de dierenwinkel was veel te zien. Dit was allemaal voordat de slangen en de baardagamen hun intrede deden in het Hollandse huishouden. Destijds waren er vooral klassieke hamsters, konijntjes, vissen en vogeltjes te vinden. In de geurcocktail van cavia en hondenbrokjes zat ik er urenlang met mijn neus tegen een van de acquaria geplakt.

De ren van mijn vader, bleek al snel, was niet zo degelijk als wij dachten. Zo nu en dan ontsnapte het konijn, dat natuurlijk ook wel eens een avontuurtje wilde. Hij liep nooit echt weg, maar verschanste zich in de buurtuin. Daar had hij het reuze naar zijn zin. Het was dan ook een grasveld van olympische afmetingen met diepe borders. Om nooit nader gespecificeerde redenen durfde mijn moeder het dier niet op te pakken, en -het moet gezegd- ik was ook vrij onhandig. In zo'n situatie werd mijn vader op zijn werk gebeld. Hij sprong dan meteen in de auto om de crisis te bezweren. Ik zie hem nog met onze bejaarde buurman achter het konijn aan hollen. In pak.