woensdag 18 mei 2011

OSM

Een week ben ik nu in het Gooi. Helemaal alleen. Dat is geen straf, want het is er heel mooi. Uit ieder raam waar ik kijk is groen. Overal fluiten vogeltjes. Soms zwaai ik naar een passerende eekhoorn, maar die rennen altijd snel een boom in als ze me in de smiezen krijgen. Kortom, allemaal bijzonder rustgevend en idyllisch. Langs de laantjes staan rietgedekte boerderijen. Zo nu en dan zoeft er een glimmende landrover voorbij. Soms zie ik een koetsje met een paard ervoor.

Bij de bushalte in het dorp leunt een man in een witte broek tegen een monumentaal huisje. Hij staat daar niet te wachten op een bus natuurlijk, niemand gaat hier met de bus. Hij poseert voor een fotograaf. De man draagt een donkerblauw jasje met gouden knopen en heeft zijn armen over elkaar gevouwen. Onverschrokken blikt hij in de lens. ‘Nu nog even met de labrador erbij,’ zegt de fotograaf, ‘voor het laatste shot.’ Dat wordt ongetwijfeld een puike foto voor in de Quoti.

In Lombok zie ik nooit een labrador. Er zijn wel katten, meestal een beetje van het groezelige genre. Ze worden in het geheel niet afgeschrikt door mijn overbuurman, als die weer eens op straat staat te zagen. De Surinaamse meneer met de cactusverzameling zwaait vanaf zijn leren bank als ik langskom. ‘Oeeeh!’ brult onze buurtgek, ‘oeeeeeeah!’ Hij draagt altijd hetzelfde voetbalshirt. Bij het oversteken moet ik goed uitkijken niet van de sokken te worden gereden door Turkse overmoedigheid in een blitse BMW.

Ik heb ineens een beetje heimwee, geloof ik.