dinsdag 23 augustus 2011

Ogen dicht


Als je klein bent en bang voor de tandarts is dat een beetje aanstellerig. Maar als je groot bent is juist heel bon ton om te verklaren dat je gruwt van rubberen handschoentjes en rilt bij het gezoem van de boor. Want laten we eerlijk zijn, mensen die onaangedaan blijven onder dat soort praktijken vinden wij toch niet echt verfijnd.

Een tijdlang was ik zo huiverig voor de tandarts dat ik gewoon niet ging. En, zoals met veel van die dingen, als je het niet doet wordt het nog veel enger. Toen ik vorig jaar begon te dromen van een verrot gebit besloot ik dat het tijd was om mijn verantwoordelijkheden onder ogen te zien. Met trillende handen belde ik de tandartsassistente.

‘Natuurlijk sta je nog in ons bestand,’ zei ze, ‘bij welke tandarts ben je in de tussenliggende periode geweest?’
‘Tsja,’ zei ik beschroomd, ‘bij geen tandarts.’
‘Geen tandarts? Maar dat kan toch bijna niet,’ zei de assistente, ‘de laatste keer dat je hier kwam was tien jaar geleden.’
‘Goh, zo lang nog,’ piepte ik, ‘misschien moeten we dan maar meteen een extra lange afspraak inplannen?’

Dat was niet nodig. In de wachtkamer hing een heel raar schilderij met tanden en kiezen (zie plaatje). Er lag linoleum en het rook er onprettig. Vanachter de deur aan het einde van de gang klonken stemmen en allerlei akelige geluiden. Toch wist ik mijn vluchtneigingen te onderdrukken, en gaf de tandarts een beverig handje. ‘Zo Basje,’ zei hij bij het afscheid nemen, ‘je hoeft niet elk halfjaar te komen, maar elk jaar is misschien toch wel een idee.’ Ik knikte gedwee. Eigenlijk ben ik heel gevoelig voor gezag.

Daar lag ik dan dus vanmorgen om tien voor half negen in de kunstleren stoel. Buiten was het mistig. ‘Zozo,’ zei de tandarts, ‘dus je gaat promoveren? Wat leuk, zeg.’ ‘Gnaw,’ bevestigde ik. Bij het antwoorden werd ik gehinderd door een bitter smakende plastic klem. Of tenminste, ik denk dat het een klem was want ik hield mijn ogen stijf dicht. Anders zou ik nog wel eens verschrikt op kunnen springen en me ernstig verwonden. Bovendien houd ik er niet van mijn tandarts van zo dichtbij in de ogen te kijken.

‘En wat ga je precies onderzoeken,’ vroeg de tandarts, ondertussen vlijtig in mijn mond rondborend, ‘je mag even spoelen.’ Hij wil dat niet echt weten, zei ik tegen mezelf, dit is allemaal bedoeld om jou op je gemak te stellen. Met moeite murmelde ik iets van ‘euhopeahse regawhgeving.’ ‘Aha,’ zei de tandarts, ‘Betty, zoek de bitjes van vorig jaar nog even op.’

De bitjes. De tandarts is een uiterst pijnlijke ingreep aan het beramen, dacht ik paniekerig terwijl hij de foto’s tegen een lichtplaat hield. Er zal geboord moeten worden tot op het kaakbot. Mijn bovenste kiezen zijn ontstoken. Ik heb acht verstandskiezen in plaats van vier. Ik probeerde heel hard te denken aan een bloempje, zoals ik op een blauwe maandag yoga heb geleerd. Ik zag de bloem, ik rook de bloem, ik voelde de bloem.... ‘Prima hoor,’ onderbrak mijn tandarts, ‘tot volgend jaar dan maar weer.’

Waarschijnlijk kom je er nooit helemaal overheen.