dinsdag 8 maart 2011

Buitengewoon

Donderdagavond at ik met mijn huisgenoot. ‘Ik ga iets schrijven,’ kondigde ik aan, ‘over eigenzinnigheid.’ ‘Ah, iets over jezelf,’ veronderstelde hij achteloos, ondertussen trachtend zijn lasagna in evenredige porties te verdelen. ‘Jeetje, ben ik zo excentriek dan?’ vroeg ik meteen nieuwsgierig. ‘Oh neenee,’ zei hij haastig, ‘nee, nee, nee, dat bedoel ik natuurlijk helemaal niet. Je bent, uhm..... heel origineel.’

Origineel, weten we allemaal, is een eufemisme voor stapelgek. Ongeveer net als interessant een gebruikersvriendelijke term is voor raar. En dat terwijl ik tegenwoordig juist heel aimabel in de omgang ben. Ik schreeuw niet tegen mensen, ik maak ze (meestal) niet aan het huilen en eet mijn bord leeg. Ook luister ik beleefd naar dingen die verschrikkelijk langdradig, irrelevant of dom zijn. Op zaterdag doe ik boodschappen en op zondag de was. Nogal saai.

Als kind was ik veel leuker dan nu. Mijn ouders waren uiterst bemoedigende opvoeders. Binnen het redelijke was eigenlijk alles mogelijk (‘als ze een atoombom gooit, staat haar moeder nog te applaudisseren,’ schreef een ex-vriend verbitterd). Niets moest, waardoor ik zalige jaren lang alleen maar witte boterhammen met hagelslag lustte, leerde fietsen toen ik al bijna meerderjarig was en in verkleedkleren naar school ging.

Jammer dat de maatschappij met veel van die eigenzinnige dingen korte metten heeft gemaakt. Maar blijkbaar hebben bepaalde hardnekkige karakterelementen –zonder dat ik me daar bewust van ben- toch stand weten te houden. Wat zou het geweest zijn? Mijn muts van Russisch konijnenbont? Binnenshuis bellenblazen? Huppelen op straat? Het voorstel om de azalea op de vensterbank met een grote schaar te verknippen? Ik kon zo snel eigenlijk niet veel excentriekers bedenken. Maar misschien ben ik wel zo gek dat ik het zelf niet meer zie.

‘Neem nog een glaasje wijn,’ zei mijn huisgenoot verontschuldigend, ‘ik bedoelde er verder niets mee, hoor.’

En bedankt.